Videokunst en poprock in Baseler Tosca
Videokunst en poprock laten in het Theater Basel Puccini’s oude meesterwerk Tosca herleven. Of brengen het om – het is maar net hoe je het wilt zien. Vertrekpunt in de discussie over deze nieuwe productie: Piet Mondriaan.
Basel is een kunstmetropool. Verzamelaars en kunstgalerieën, de grote kunstbeurs Art Basel en vele veelbetekenende kunstcollecties bepalen de atmosfeer van deze prachtige stad aan de Rijn.
De Rijn is niet de enige verbinding tussen Zwitserland en Nederland. Het ‘Nederlandst’ momenteel behoorlijk in de stad. Het Kunstmuseum toont in een contrastrijke tentoonstelling hoe het neoplasticisme van Piet Mondriaan de schilderijen van Barnett Newman en later de lichtinstallaties van Dan Flavin beïnvloed heeft.
Onder de indruk van de essentialiteit van Mondriaan en geprikkeld door zijn vergaande invloed op de algehele esthetiek – die onmiskenbaar tot op de dag van vandaag zichtbaar is – stapte ik het Theater Basel in voor de nieuwe Tosca. Ik verwachtte een natuurlijk, noodzakelijk vervolg op deze kunstgeschiedenis mee te maken. Onder leiding trouwens van de Nederlandse dirigent Enrico Delamboye.
Zwarte, beweegbare pilaren vormen de ruimte in deze productie en tekenen, zoals op Mondriaans schilderijen, zwarte lijnen. ‘Zip’ heten zulke lijnen, die ook bij Barnett Newman te vinden zijn. De witte en rode tl-lampen lijken door Dan Flavin zelf geplaatst te zijn. Het is een suggestief, abstract en een veel oproepende driedimensionaliteit. Een prima decor van Florian Lösche, dat in alle akten goed functioneert.
In de eerste akte dient het decor als projectiescherm voor de films en beelden die videokunstenaar Cavaradossi creëert – want, zo wil de hedendaagse regie, de rebelse kunstenaar schildert niet, maar filmt. Een naakte, blonde Magdalena bijvoorbeeld, die in boete en berouw opgaat en stigmata toont. Madonna deed het niet overtuigender in ‘Like a Prayer’.
Tosca is een popster, en geen operadiva. In een ingevoegde scène net na aanvang van de opera zingt ze, als eerste entree, delen uit het jarenzestiglied ‘Bang Bang’ van Sonny Bono en Cher – om Puccini wat op weg te helpen in de moderniteit. Het gaat per slot van rekening om ombrengen…
Zoals u begrijpt wierp de productie nieuw licht op de oude Tosca-materie. Van Mondriaan hebben we geleerd dat je niet bang moet zijn om nieuwe wegen in te slaan en dat had de Duitse regisseur Jette Steckel voor haar operadebuut goed in haar oren geknoopt. Ze vertelde het verhaal met beelden en figuren die al het mogelijke ‘opera-achtige’ van zich afgeworpen hadden. Dus: geen grote gebaren, geen poses en ook geen grote persoonlijkheden in de cast.
Precies in dat laatste lag naar mijn idee het probleem van deze uitvoering. Want juist als een regieconcept zo op de puur scenische elementen insteekt, moeten de zangers veel kunnen toevoegen (en compenseren) met hun stemmen, zodat de voorstelling blijft thuishoren in een operahuis, en niet in een toneelhuis.
Hierin slaagde de bezetting, en in het bijzonder het centrale paar, puur muzikaal gezien helaas slechts matig, en soms zelfs helemaal niet. Misschien omdat ze simpelweg te jong waren voor zulke rollen? De enige uitzondering was de herdersjongen uit de derde akte, die door de kleine Raphael Bermeitinger echt op z’n best gezongen werd.
Als je de positieve recensies leest die de première in de Zwitserse pers kreeg, lijkt het erop dat men tegenwoordig steeds meer met de ogen en minder met de oren naar de opera gaat. Of dat voor het publiek net zo geldt als voor de critici en of deze opera-esthetiek zich handhaven kan, zal de tijd leren. Maar dat bij deze tweede voorstelling na de première, op een zaterdagavond nog wel, de helft van de plaatsen leeg was, zet je wel aan het nadenken.