De Ring van Götz Friedrich: een klassieker
De enscenering van Der Ring des Nibelungen die Götz Friedrich in de jaren tachtig maakte voor de Deutsche Oper Berlin is een blijvertje. Al tientallen malen werd de cyclus opgevoerd. Onlangs was de productie weer te zien. Peter Franken was erbij.
Naar aanleiding van het overlijden van Patrice Chéreau stond zijn Jahrhundertring uit de jaren 1976-1980 recent bij Wagner-liefhebbers weer even in de belangstelling. Deze Ring is als eerste integraal op video vastgelegd, waardoor we er nog steeds op kunnen terugkijken.
Ook de Bayreuther Ring van Harry Kupfer uit 1988 werd vastgelegd en is zeer populair gebleven onder Wagnerianen. Minder geluk had die andere operagigant, Götz Friedrich, met zijn Ring-enscenering uit 1984-1985. Deze ‘Zeittunnel-Ring’ heeft inmiddels bijna een cultstatus verworven, maar die berust niet op feitelijke bekendheid. Je moet echt naar Berlijn om hem te kunnen zien en dat is sinds de première nu zo’n vijftig keer mogelijk geweest.
Voor mij was het een paar weken geleden ook eindelijk zo ver. Maar na alle anticipatie moet ik bekennen: het viel een beetje tegen. Waar zat hem dat nou in?
Om te beginnen het concept. De indruk wordt gewekt dat alles zich afspeelt in een ‘tijdtunnel’. In Friedrichs woorden: “Jede gestalt, jede Situation sind jetzt und einst. Anfang heisst Ende, und Ende ist Neubeginn.” Dat klinkt erg jaren tachtig. Voor mij heeft het althans geen meerwaarde.
Dan de wijze van programmeren. Dit seizoen werd de Ring door de Deutsche Oper Berlin tweemaal uitgevoerd, in september en januari. Aan de Ring in januari gingen twee (!) dagen vooraf waarin geen voorstelling plaatsvond. Twee dagen tijd om ‘in alle rust’ te repeteren met een deels nieuwe cast in vergelijking met de septemberreeks. Voor een geoefend Wagner-oor is dat te horen. En natuurlijk is het ook te zien aan zangers die moeite hebben om op elk moment hun juiste plaats te bepalen op het enorme toneel.
Moet men het dan maar laten? Natuurlijk niet! Ik ben blij dat ik deze ‘cultenscenering’ nu eindelijk eens met eigen ogen heb kunnen aanschouwen. En dat ik hoopte op een 8 à 9 en dat het een 7 is geworden, neem ik maar op de koop toe.
Ik blijf een warm voorstander van het langere tijd aanhouden van succesvolle voorstellingen, maar met de aantekening dat er wel voldoende repetitietijd beschikbaar moet zijn. Vergelijk dit met de Ring in Amsterdam. Daar worden voor de eerste drie delen gewoon generale repetities gehouden, hoewel de afzonderlijke voorstellingenreeksen betrekkelijk kort achter ons liggen.
Ik denk dat de enige reden om in de toekomst de Amsterdamse Ring niet opnieuw te hernemen gelegen is in de problemen met het decor. Grote delen zijn versleten en opslag van de immense onderdelen leidt tot enorme kosten. Maar anders…
Terug naar Berlijn. Bij aanvang zitten de zangers als spoken in een kindermatinee onder een wit doek te wachten. Zodra de voorstelling is begonnen, trekken de goden en reuzen zich terug en komen de Rijndochters tevoorschijn. Aan het einde van Götterdämmerung komt een gelijk aantal spookgestalten ijlings het toneel op om dit beeld te herhalen. Het einde is een nieuw begin, al geldt dat niet voor de toonsoort.
Het decor heeft de vorm van een reusachtige tunnel, die zeer diep naar achteren doorloopt. Opkomende zangers moeten soms van ver aan komen lopen voordat ze beginnen te zingen. Als dat niet perfect is ingestudeerd kan dit soms tot wat ongemakkelijke ogende momenten leiden.
Donald Runnicles leidde het orkest van de Deutsche Oper. Ik ken hem als een dirigent die verzot is op ‘fortissimo at all times’, maar deze keer hield hij zich erg in, voor zijn doen althans. Het orkest heeft een mooie klankkleur, maar speelt slordig. Te veel kleine en minder kleine fouten. Dat zal te maken hebben met te weinig repetitietijd met de zangers. Zodra er een orkestraal stuk klinkt, hoor je pas echt waartoe het ensemble in staat is.
Runnicles hield een traag tempo aan, wat het voordeel had dat de zangers goed te verstaan waren, zeker in combinatie met de Duitse boventitels. Ondanks het feit dat hij het orkest minder luid liet spelen dan ik had verwacht, zetten sommige zangers een flinke keel op. Peter Seiffert (Siegmund) spande de kroon met een perfecte weergave van ‘de brullende Wagner-tenor’. Jammer, want hij kwam ook met normale stem gemakkelijk boven het orkest uit.
In de tweede akte schreeuwde hij Brünnhilde toe: “Schweig und schrecke die schlummernde nicht”, terwijl hij over de slapende Sieglinde gebogen stond. Daar ontbrak het toch wel ernstig aan tekstbegrip! Na afloop werd Seiffert luid toegejuicht door het publiek. Ik had er moeite mee en bleek niet de enige. In de metro naar huis hoorde ik het korte commentaar van een andere bezoeker: “Das war laut und langzam.”
Eric Owens zette een uitstekende Alberich neer. Terje Stensvold in Die Walküre nam als zanger afscheid van de rol van Wotan; een indrukkend optreden. Susan Bullock beantwoordde als Brünnhilde in Siegfried en Götterdämmerung niet aan de verwachtingen. Ik vond haar stem nogal dun klinken, niet echt wat je verwacht van een dramatische sopraan. Wat dat betreft gaf ik de voorkeur aan Linda Watson, die de partij in Die Walküre voor haar rekening nam.
Al met al een redelijke Ring, maar het echte hoogtepunt van mijn verblijf in Berlijn was toch Barrie Kosky’s Rusalka in de Komische Oper waarover ik eerder al schreef.