Berlijnse Staatsoper brengt brave Figaro
Opera uit de ‘hoofdstad van opera’ Berlijn is niet áltijd progressief en spannend. Gustavo Dudamel dirigeert bij de Staatsoper een zeer monotone, weinig opwindende nieuwe productie van Le nozze di Figaro.
Voor velen is het Duitse regietheater een kwaadaardige ziekte, die sinds enkele decennia de operawereld aantast. En de prognose is: ongeneesbaar. De Berlijnse Staatsoper is daarbij – als je de wat oppervlakkige gids wilt geloven – het kloppend hart van dit progressieve, onconventionele muziektheater.
Jürgen Flimm, sinds 2010 intendant van de Staatsoper, is zelf regisseur en een man van het theater. Al in 1978 ensceneerde hij zijn eerste opera en er is geen groot operahuis, van de ‘Grünen Hügel’ tot het opera-elysium van de Salzburger Festspiele, waar hij in zijn lange carrière niet heeft gewerkt.
Ik kan me voorstellen dat Flimm op een bepaalde manier verzadigd is geraakt van bizarre operaensceneringen. Of wellicht is hij voorzichtig geworden. Nog lang niet vergeten is de antarctische Lustige Witwe (inclusief pinguïns), die in 2006 door de toenmalige Staatsoper-intendant Peter Mussbach gemaakt werd en vrijwel direct van het programma werd gehaald…
Flimms nieuwe Nozze di Figaro zal dat lot niet hoeven te delen. Hij plaatst het verhaal in Spanje, in een luchtige, lichte zeevilla uit hout, niet ver van het strand van Sevilla. Ligstoelen, duinen in maanlicht, aantrekkelijke strandmode en hoeden in jarentwintigstijl: je kunt achterover leunen en heerlijk wegdoezelen in de zon.
Precies zo – ingedut door de hitte, zich geheel overgevend aan de ontspanning – functioneren ook alle personages in deze productie. Een algehele verveeldheid lijkt op hen, en op het publiek, te drukken. Deze vakantie aan zee wil niet echt levendig worden.
Niemand minder dan Gustavo Dudamel staat op de bok en houdt daarmee de ‘sfeerbarometer’ in de hand. De beroemde en zeer geliefde sterdirigent leidt het orkest vooral ferm en doeltreffend door de partituur, gelijkmatig en bescheiden, zonder opzienbarende hoogtepunten en niet geheel vrij van oninteressante momenten om uit te zitten. Alles bij elkaar een Mozart die klinkt als de zoveelste reprise van een repertoirestuk bij een geroutineerd stadstheater.
Tijdens zijn speech bij het premièrefeest vertelde Flimm hoe gepassioneerd het ensemble 22 dagen lang aan deze productie heeft gewerkt. Toen werd mij duidelijk dat solide, betrouwbare routine misschien precies dat was waar men met deze productie op uit was. Want hoe zou het ook mogelijk zijn om een unieke opera-avond in zo’n korte tijd te laten ontstaan?
En… ‘dove sono i bei momenti’? Niet bij de zangers. Ieder zong zijn rol zonder méér te geven dan wat je als contractuele minimale prestatie zou kunnen zien. Natuurlijk krijg je bij iemand als Ildebrando d’Arcangelo dan altijd nog heel veel. Zijn Almaviva hoor ik graag! Maar geroerd was ik niet bij zijn ‘Contessa, perdono’.
Als enige Italiaan op het toneel wist D’Arcangelo duidelijk veel van de recitatieven te maken, in tegenstelling tot het onverdragelijke, onbegrijpbare, gemaniëreerde ‘parlato’ van zijn collega’s. Met als enige, lichtende uitzondering de geraffineerde Anna Prohaska, die met haar uitspraak en tekstinterpretatie boven iedereen uitsteeg.
De rest van de cast – met Lauri Vasar als Figaro, Marianne Crebassa als Cherubino en Dorothea Röschmann als gravin – slaagde er niet in de weg naar echte expressie te vinden, waardoor hun rollen vervielen tot enkele mooie klanken. Het leven, de subtiele dubbelzinnigheid, het gevoel: dat bleef voor mij achterwege.
Maar ik kan er in mijn oordeel helemaal naast zitten. Het Berlijnse publiek bejubelde de zangers, de dirigent, het orkest en het gehele regieteam. Verwachtte ik wellicht een stijlvastheid die niet meer van vandaag de dag is? Ben ik hyperkritisch geworden?
Iedere lezer kan het op 13 november bij Arte zelf verifiëren en zijn eigen mening vormen. Deze brave Figaro wordt dan live uitgezonden. Ik zou zeggen: zet een flinke pot koffie, om je tegen de slaap te wapenen…
1 Reactie
Prachtige zang, waardeloze regie.