Garanča triomfeert in nieuwe Favorite
Voor het eerst sinds vele decennia staat Gaetano Donizetti’s opera La Favorite weer op het speelplan van de Bayerische Staatsoper. De productie is op maat gemaakt voor Elīna Garanča. De sterzangeres beleefde maandag dan ook een triomf. Iets wat bepaald niet gold voor de teleurstellende, bij wijlen irriterende enscenering van Amélie Niermeyer.
Amélie Niermeyer brengt Donizetti’s tragedie over de liefde tussen de novice Fernand en Léonor de Guzman, de minnares van de Castiliaanse koning Alphonse, als een verhaal over twee mensen die hun dromen en verlangens niet in overeenstemming kunnen brengen met hun gebruiken, starre conventies en morele waarden. In theorie een juist en interessant uitgangspunt, maar de uitwerking van Niermeyer en haar team is niet overtuigend en botst vaak met Donizetti’s muziek en het libretto.
Decorontwerper Alexander Müller-Elmau heeft negen lelijke, verschuifbare vakwerkmasten op het toneel gezet, die niettemin functioneel zijn voor vloeiende scènewissels. Door lichteffecten (ontwerp: Michael Bauer) wordt in het binnenste van de torens telkens een droomwereld getoond met bomen, Madonnabeelden en een gekruisigde Christus, waarna steeds weer teruggeschakeld wordt naar de harde, koude realiteit die de protagonisten geen uitweg biedt.
Dit concept wordt echter direct in de eerste akte al niet meer consequent vastgehouden. Waarom wordt daar al het tweede toneelbeeld – de idyllische kust van een eiland – opgevoerd, in een troosteloze en niet te definiëren omgeving? Telkens weer bedient de regisseur zich van volstrekt uitwisselbare ideeën, die niet alleen versleten overkomen, maar ook tegen de muziek ingaan. Zo zijn het hyperactieve gebaren van het koor in de trouwscène en het ongemotiveerde rondslepen van houten stoelen door de koorzangers niet alleen vermoeiend om te zien, maar ook hinderlijk voor het muzikale verloop van de voorstelling.
Een dieptepunt in de uitvoering vormt de enscenering van het ballet. In een bizarre, slapstickachtige scène kijken Léonor en koning Alphonse naar een bioscoopvertoning, waarbij de koning zijn slechtgehumeurde minnares meerdere malen begerig betast, tot die hem uiteindelijk hardop uitlacht…
Ook de actualisering van het oorspronkelijk in de veertiende eeuw geplaatste verhaal neemt veel van de geloofwaardigheid weg. Welke heerser of monarch in de 21ste eeuw laat zich door een vertegenwoordiger van de kerk voorschrijven met welke vrouw hij mag trouwen, zoals prior Balthasar in dit werk tegenover koning Alphonse doet?
Pas in de slotscène – na een lange, vermoeiende avond – lukt het de regisseur om een ontroerend toneelbeeld met grote atmosferische dichtheid te creëren. Léonor blaast op een lege, zwarte bühne haar laatste adem uit, omgeven door ontelbare graflichtjes.
Dat de scène zo ontroerend uitpakt, ligt niet in de laatste plaats aan de overrompelende interpretatie van Elīna Garanča, die met haar sterven een kroon zet op haar meeslepende vertolking. Ondanks de onderkoelde productie om haar heen weet Garanča de hele avond vocaal en theatraal te gloeien. Haar mezzosopraan werkt in alle registers optimaal en heeft de afgelopen jaren duidelijk aan warmte en volume gewonnen. Tegelijk is haar stem flexibel genoeg gebleven om ook in de coloratuurrijke passages te schitteren. Zo maakt ze haar centrale aria ‘Oh mon Fernand’ (met de gevreesde cabaletta) tot een bejubeld hoogtepunt van de avond.
Garanča harmonieert optimaal met haar tenorpartner Matthew Polenzani, die met zijn enigszins eendimensionale tenor de avond wat voorzichtig begint, maar na de pauze in grote vorm verkeert. Zijn razende toorn over het vermeende verraad van zijn geliefde drukt hij op prachtige wijze uit, terwijl zijn immense verdriet in de aria ‘Ange si pure’ treffend en authentiek tot klinken komt, met veel gejuich tot gevolg.
Met elegant gefocuste maar enigszins ongecultiveerde bariton geeft Mariusz Kwiecień de koning gestalte. Hij speelt de door de regisseur uitgedachte rol – een narcistische oligarch – met volle overgave.
Opvallend is verder Mika Kares als Balthazar. Hij zingt de prior van het klooster in Santiago de Compostela met vloeiende, warme bas. Zijn vertolking heeft zowel autoriteit als vaderlijk medeleven. Op het hoogste niveau completeren Elsa Benoît (Inès) en Joshua Owen Mills (Don Gaspard) het zangersensemble.
Op de bok voor het Bayerische Staatsorchester plooit Karel Mark Chichon zich geheel naar de muzikale behoeften van de zangers, en dan in het bijzonder naar die van zijn echtgenote Elina Garanča, met wie hij duidelijk een nauwe artistieke band heeft. Zijn ferme directie zou hier en daar wel van een wat rustiger aanpak kunnen profiteren, om de talrijke lyrische, kwetsbare momenten uit Donizetti’s muziek beter uit te nutten.
Het publiek was duidelijk geraakt door de zangers en gaf aan het einde van deze derde voorstelling uit de premièrereeks een lang aanhoudend applaus.