Komische Oper brengt zeldzame Auber
Met de Duitse versie van Aubers Le Cheval de Bronze, een Franse opéra-comique die nergens anders te horen is, gunt de Komische Oper Berlin sinds afgelopen weekend een blik op het muzikale tijdperk tussen belcanto en operette. En op de Duitsers en hun humor.
Opgravingen en zelden gespeelde stukken wakkeren de nieuwgierigheid aan en zijn voor operafans als exclusieve flessen voor wijnliefhebbers of antieke, onaangeraakte flacons voor parfumverzamelaars. Er gaat een onweerstaanbare magie van hen uit, een magie die je laat ruiken en proeven van lang vervlogen tijden.
Le Cheval de Bronze van Auber is zeker zo’n zeldzaam werk, met een verbluffend absurd verhaal van de hand van Eugène Scribe, dat zich tussen het China van de Mandarijnen en de planeet Venus afspeelt. Een voorbeeld bij uitstek van de veertig komische opera’s die Auber geschreven heeft en die tegenwoordig praktisch allemaal van de operaprogramma’s verdwenen zijn.
Dit werk, in 1835 voor het eerst opgevoerd in de Parijse Opéra-Comique, biedt ons een venster op een interessante tijd van veranderende stijlen; de tijd van de overgang van het verheven belcanto naar de boulevard-bestande operette. Om het eenvoudig te zeggen: de ‘missing link’ tussen Rossini en Offenbach. Het muzikale uitgangspunt, met zijn coloraturen in alle stemregisters, is nog Italiaans, maar de strekking van het verhaal en het gevoel voor humor, zoals in de recitatieven, zijn Frans.
Uit de Opéra-Comique van toen staat het ‘bronzen paard’ nu weer op en galoppeert een stap verder bij de Komische Oper Berlin – in wiens naam de verbondenheid met de Franse traditie nog naklinkt. Het Berlijnse operahuis hees Aubers werk als het Duitstalige Das bronzene Pferd in een nieuwe enscenering.
Het productieteam onder leiding van Frank Hilbrich stond bepaald niet voor een makkelijke culturele opgave, aangezien er tussen de kolderieke humor van het Franse boulevardtheater en het doorsnee begrip voor komedie bij de Duitsers zo’n afgrond gaapt, dat zelfs het vliegende, bronzen toverpaard uit de titel zijn moeilijkheden moest overwinnen.
Niettemin: de Komische Oper heeft zonder twijfel een onderhoudende avond neergezet, waar veel te lachen viel. En waar je vele muzikale associaties door het hoofd gingen, bijvoorbeeld met La Cenerentola, Il Turco in Italia en L’Italiana in Algeri.
Op de bok stond Maurizio Barbacini, die meer in het Italiaanse repertoire thuis is dan in het Franse. Het lukte hem om het werk op een juiste manier in de operageschiedenis te positioneren, bijvoorbeeld door het paard in de stretta’s aan het einde van de eerste en tweede akte haast in een ‘galop infernal’ te leiden, met een muzikale uitbundigheid van een Offenbach-cancan tot gevolg. Zulke momenten van samengebald plezier doen een werk heel goed, omdat het anders vaak in een reeks weinig originele, losstaande zangnummers uiteen dreigt te vallen.
Van de hoofdpersonages speelden de vrouwen zeker de grootste rollen. De mannen, zoals de prins Yang (Sung-Keun Park, grappigerwijs de enige echte Aziat in de bezetting), de boerenjongen Yan-Ko (Stephan Boving) en de Mandarijn Tsing-sing (Tom Erik Lie) hadden minder in te brengen in het verhaal dan de drie sopranen.
Van die sopranen was de lyrische en met aphroditische versieringen verrijkte zang van prinses Stella (Julia Giebel) veelzijdiger dan de zang van hoofdfiguur Pe-Ki (Annelie Sophie Müller), wier rol in de derde akte veranderde in een travestierol.
Het meest uit haar rol haalde echter de Zweedse sopraan Erika Roos, die als vierde vrouw van de Mandarijnen de teugels van het verhaal in handen leek te hebben. Een euforisch applaus beloonde haar werkelijk uitmuntende vocale capaciteiten, die ze vooral als ‘lustige Witwe’ ante litteram in haar overdonderende entree in de twee akte tentoonspreidde.
Verder leefde het werk vooral van ensemblescènes, die het koor van de Komische Oper met zeer groot elan meester was. Het premièrepubliek ontving het nieuwe stuk met veel applaus. Om op de wijnmetafoor terug te grijpen: mooi om te zien dat de oude fles met Frans etiket hen allen goed smaakte, ook al had de wijn zo’n ongewone smaak.
Alessandro Anghinoni is correspondent van Place de l’Opera in Berlijn en Zürich. Hij is vertaler van beroep en schrijft regelmatig over opera. Voorheen voor bladen als Opernwelt, tegenwoordig op zijn blog Operello&Operella.
2Reacties
Yes, it is a fun piece. But what about the procution? Little sex? Little humor? Little slapstick?
I would never call it opera.
More then comique it was boring. Just the production was at least comique and well done for such opera.
Fabio