Een Carmen zonder zout
Een boeiende, sterk verhalende regie en enkele heerlijke stemmen ten spijt, kwam de nieuwe Carmen van De Nederlandse Opera gisteravond (22/6) niet helemaal uit de verf. Wat vooral ontbrak, was zout, dat wat de smaak compleet maakt. En dat lag met name aan Carmen zelf.
Begrijp me niet verkeerd: er was heel veel goed aan de Carmen van DNO. De regie van Robert Carsen bijvoorbeeld. De Canadees toonde zich een goed verstaander van de partituur, die hij soms op filmmuziekachtige wijze gebruikte. Hij bouwde zo als een bekwaam verteller aan een vloeiende en boeiende verhaallijn.
De grote tribune die permanent (en prominent) op het toneel stond, had in de eerste drie aktes op zichzelf weinig betekenis, maar Carsen gebruikte hem inventief en creëerde tal van aantrekkelijke, sprekende scènes. Het predikaat ‘entertainer’ zou hem niet misstaan: hij is iemand die het publiek mooie taferelen voorschotelt. Met succes.
He huiskoor van DNO fungeerde uitstekend in die setting. Het zong en acteerde aansprekend, met bijvoorbeeld een klinkend ‘uniforme’ groep soldaten.
Helaas ging het mis in de coördinatie tussen dat koor, de solisten en het Koninklijk Concergebouworkest. Dirigent Marc Albrecht stond te vaak tegenover een wankel geheel, wat hem natuurlijk zelf ook te verwijten viel. De trein ontspoorde niet, maar schuurde wel meerdere malen storend langs de rails.
Dat was één van de redenen waarom deze Carmen niet glom; de gedeelten met pit stonden niet – zoals zou moeten – als een huis.
De andere reden was de wisselvallige cast. Om te beginnen Nadia Krasteva als Carmen. De Bulgaarse heeft een perfecte Carmen-stem, met een haast mannelijke, zeer bekoorlijke laagte. Maar ze deed zo weinig met dat instrument. Echt vlammende passie kwam er niet uit, wat misschien ook met haar matige volume te maken had.
Daar kwam bij dat ze in haar lenige acteren te veel op de vlakte bleef. Natuurlijk is Carmen onpeilbaar, maar in Krasteva kreeg dat eerder een oppervlakkig, nonchalant gezicht. Het gevolg: de geweldige opbouw van Carsen strandde enigszins in de slotscène, omdat de liefde van Don José voor déze Carmen niet erg geloofwaardig overkwam.
Kyle Ketelsen was een nette, maar niet imponerende Escamillo. Zijn heroïsche entree was te ingetogen, maar verderop in het verhaal vond hij zijn draai en zong hij prima zijn partij.
Het echte luisterplezier kwam echter pas wanneer Yonghoon Lee (Don José) en Genia Kühmeier (Micaëla) zongen. De laatste kreeg na afloop zelfs duidelijk hoorbaar de meeste lof van het publiek. Ze zong dan ook prachtig: met de juiste heldere, onschuldige klank en met veel expressie.
Lee moest even warmdraaien, wat in het begin minder geslaagde passages opleverde, omdat zijn stem aan snelle klankwisselingen onderhevig was. Maar gaandeweg werd hij onweerstaanbaar: zijn hoge noten waren zó verrukkelijk en zijn pianissimo’s zó gevoelig in de bedding van het orkest gelegd. Een hele bijzondere tenor.
In de kleinere rollen waren ook mooie stemmen te horen. Zo viel Renate Arends op als Frasquita (een frisse sopraan) en zongen Nicolas Testé (Zuniga) en Igor Gnidii (Moralès) aangenaam hun rollen.
Los van de genoemde ‘ongeregeldheden’ produceerde het orkest bovendien een verrassende diversheid aan klanken, met ook fraaie solistische inbreng.
Maar de ultimeme Carmen-beleving, die bleef uit. Daarvoor was de smaak niet scherp genoeg.
1 Reactie
Als een van de 400 figuranten uit de ive acte ben ik bevooroordeeld. Evenwel. Na de radio-opname van 1 juli en de tv-uitzending van 28 juni vele malen zorgvuldig beluisterd en bekeken te hebben moet ik wel zeggen dat bovenstaand commentaar een subtiliteit suggereert die geen recht doet aan de de feiten. De voorstelling zet een carmen neer die recht doet aan de tekst en aan de partituur. Het materiaal is er. Iedereen die wil kan het zelf beoordelen.
Jan Engelen