Wat komt er na de cd? (1)
Sinds 1982 verwent de cd ons met krasvrije opnames van ruim 70 minuten lang, genoeg voor opera-aktes en liederencycli. Maar hoe lang gaat dat nog voortduren? Met het oog op de huidige ontwikkelingen lijkt het schijfje zijn langste tijd te hebben gehad. Vele nieuwe mogelijkheden om klassieke muziek te beluisteren dringen zich op. Een serie over de toekomst van de cd. Of wat er dan ook voor in de plaats zal komen.
In de film Diva (Jean-Jacques Beineix) moet postbode Jules grote moeite doen om een opname van zijn idool te maken. De operazangeres Cynthia Hawkins wil niet dat haar zang wordt vastgelegd en daarom doet de postbode dat stiekem. Wat later in de film zit Jules thuis, tevreden luisterend naar zijn ‘bootleg’ op een enorme Revox-spoelenrecorder met megaspeakers. Nogal een imposante audioset voor een postbode, maar Diva is dan ook een voorbeeld van de ‘cinema du look’ en inmiddels een cultfilm.
Anno 2012 zou het buitengewoon sjiek zijn als een zangeres zou weigeren om opnamen van haar zang toe te staan. Het zou echter geen zin hebben. De techniek is zo ver dat vrijwel iedereen met een minuscuul apparaatje geluid kan vastleggen. Enkel bestaan in de concertzaal, zoals dat voor de opkomst van de geluidsopname in 1895 kon, is in deze tijd ondenkbaar.
Perkament
In de periode van de grote operacomponisten, die nu nog de agenda van veel zangers en operahuizen bepalen, waren er eigenlijk geen grote innovaties rond het vastleggen en reproduceren van muziek. Eind vijftiende eeuw werd bladmuziek voor het eerst in druk verspreid en vanaf die tijd kon muziek overal waar dat perkament was uitgevoerd worden. Componisten verdienden geld met het verkopen van hun werk door muziekuitgevers, zoals Verdi, van wie Giovanni Ricordi zijn Oberto uitgaf in 1839.
De partituur kopen of zelf gaan luisteren: meer mogelijkheden waren er niet voor een componist om zich te spiegelen aan wat anderen deden. Het publiek moest naar de concertzaal, het operahuis of de salon voor het beleven van muziek. Of de muziek zelf uitvoeren. Tot er eind negentiende eeuw een nieuwe ontwikkeling doorbrak.
Massaverkoop
Het vastleggen van muziek begon, na experimenten met wasrollen, echt in 1898. De Deutsche Grammophone Gesellschaft werd opgericht toen de broers Berliner patent aanvroegen op het opnemen van geluid op platte platen. In 1903 volgde het latere RCA Victor met iets soortgelijks: de platenindustrie was geboren.
Een industrie leeft bij de gratie van massaverkoop, en die kwam er. In 1903 scoorde Caruso een dikke hit met de plaatopname van ‘Vesti la giubba’, die door RCA werd uitgebracht en binnen een jaar een miljoen keer verkocht werd. Er is uit die tijd muziek bewaard gebleven (zie illustratie hierboven).
In 1895 maakte de legendarische Nelly Melba haar eerste opnamen in New York. Bij het terugluisteren van de muziek, die op cilinders was vastgelegd, schijnt de diva gezegd te hebben: ,,Zeg niet dat ik echt zo klink, want als dat zo is, verhuis ik naar een onbewoond eiland.”
Pianist Hans von Bülow viel na het terughoren van een opname met een foute aanslag op een rol van Edison zelfs spontaan flauw. Toch vonden veel mensen het prachtig; het evidente verschil tussen het echte geluid en de krassende en krakende opname speelde kennelijk geen rol in de waardering van het medium. Het was, getuige de foto van Edison, vrijwel niet mogelijk verschil te horen tussen het originele geluid en de opname.
Digitaal
De platte plaat is gebleven. Hij ging van mono naar stereo en vertraagde van 78 naar 33 toeren. De langspeelplaat gaf een realistische weergave van de muziek. En hoewel dirigenten ook toen al sterren waren, stonden ze zelden op de hoes. Daarvoor werden foto’s gebruikt van een model. De Engelse Ann Pickford bijvoorbeeld, met wie fotograaf Paul Huf vele tientallen delen van de Philips ‘SL-serie’ maakte. Pickford was een echte ‘hoezenpoes’, die Annie M. G. Schmidt inspireerde tot het lied over de ‘juffrouw van de platenhoes’.
Dat de platenhoes van 30 naar 12 centimeter ging, was bij de introductie van de cd één van de kritiekpunten. Het artwork werd kleiner, de tekstboekjes dikker en dat was voor veel consumenten wennen. In 1982 werd het ineens belangrijk om te kijken of een cd AAD of DDD was. Analoog opgenomen, digitaal of analoog gemasterd en op cd per definitie digitaal geperst.
Nieuwe opnamen waren helemaal digitaal en maakten het noodzakelijk voor musici om bijgeluiden te beperken, want ‘je hoorde alles’. Analoog was er een enorm arsenaal aan oude opnamen die langzaam maar zeker de markt overspoelden. Meestal goedkoper dan nieuw, maar – volgens de audiofielen – zeker niet altijd slechter van geluidskwaliteit. Nog altijd is er de ‘vinyldiscussie’, levend gehouden door mensen die heilig geloven dat vinyl beter en rijker klinkt.
Tot genoegen van de mensen die hun geld verdienen met platen en apparatuur ging de consumenten in de jaren ’80 over van lp op cd en van platenspeler naar cd-player. Voor een full price lp betaalde je bijna twintig gulden, voor de cd was dat in het begin het dubbele.
Degradatie
De muziek was al digitaal en toen kwam de mogelijkheid om zelf cd’s te branden. Elk gedigitaliseerd geluidsbestand kon zonder verlies gekopieerd en met een beetje verlies gecomprimeerd worden. Het internet groeide en daarmee was verspreiden op grote schaal mogelijk geworden. De consument had de 78-toerenplaat gekoesterd, genoten van de hifi-kwaliteit van de langspeelplaat en grootmoedig de cd omarmd. Tot die cd gedegradeerd werd.
Gedegradeerd tot ‘drager’. Digitale informatie (veel meer is een modern geluidsbestand niet) kan op cd, maar ook op de harde schijf van een computer, op een usb-stick, in een mp3-speler en je kunt het via internet verspreiden. Het werd mogelijk muziek te downloaden en computers werden mediaplayers.
In de berichtgeving over het einde van de cd, over de mogelijkheden van internet en de kenmerken van iTunes, Spotify en andere online muziekdiensten gaat het vrijwel altijd alleen over popmuziek. Klassieke muziek heeft een aantal eigen kenmerken. Er bestaan wel liederen en aria’s, maar de liefhebber is vaak meer geïnteresseerd in complete werken. Bij de popmuziek kom je een eind met de informatie ’titel/uitvoerder’, maar bij een opera zijn de namen van alle zangers, de dirigent en vaak nog meer informatie van belang.
En dan is er de geluidskwaliteit. Een cd bevat muziek die wordt gecomprimeerd (‘samengeperst’ tot de grenzen van het menselijk gehoor) en bij het geschikt maken van muziekbestanden voor internet komt opnieuw compressie kijken. Een mp3-bestand kan sterk gecomprimeerd zijn, op 128 kilobit per seconde, of wat minder sterk, tot 320 kilobit. Het bestand is dan groter, maar de geluidskwaliteit blijft beter, ongeveer zoals bij foto’s met hoge resolutie.
In de volgende delen van deze serie kijken we naar de productie en verkoop van klassieke vocale cd’s, naar alternatieve kanalen om muziek te verzamelen en naar de kwaliteit van het aanbod van onder meer iTunes en Spotify.