FeaturedOperarecensie

Wey imponeert in Concertgebouw-debuut

Enkele weken na haar fraaie vertolking van Purcells Dido stond Carolyn Sampson dinsdag weer in het Concertgebouw, nu met een andere geliefde barokklassieker: Pergolesi’s Stabat Mater. De sopraan maakte opnieuw indruk, maar de meeste ontroering wekte de jonge countertenor Terry Wey.

Terry Wey (foto: Margit Fritz).
Terry Wey (foto: Margit Fritz).

Het aangrijpende werk van de jonggestorven Pergolesi stond na de pauze geprogrammeerd. Daarvoor kregen we een voorproefje met een toonzetting van het Salve Regina, ook daterend uit Pergolesi’s laatste levensmaanden en gekenmerkt door dezelfde delicate sensibiliteit en bitterzoete wrijvende harmonieën.

De Zwitsers-Amerikaanse Terry Wey maakte in zijn eerste optreden in het Concertgebouw veel indruk met zijn melancholieke altstem. Net als collega Max Emanuel Cencic is Wey van Wiener Sängerknabe naadloos geëvolueerd naar volwassen countertenor. Prachtig hoeveel dynamische variatie hij wist aan te brengen in zijn loepzuivere, lange noten.

De musici van het Freiburger Barockorchester steunden hem met sympathiek meezuchtende strijkers. Het ensemble had onder leiding van eerste violiste Anne Katharina Schreiber de avond geopend met een concerto grosso van Corelli. De glanzende toon van de musici en de verleidelijke allure van Schreibers solo’s toonden het hoge niveau dat het spelen op oude instrumenten inmiddels heeft bereikt.

Carolyn Sampsons aandeel voor de pauze betrof een motet van Vivaldi, met weinig sporen van Pergolesi’s ingetogen spiritualiteit. De titel van de eerste aria, ‘Sum in medio tempestatum’, bewoog de componist tot een ware storm van coloraturen en trillers. Zo’n opening is een opgave voor elke zangeres, maar Sampson bood alle uitdagingen het hoofd, al vroeg het hoorbaar veel van haar adembeheersing.

In de langzame tweede aria en het afsluitende Alleluia toonde Sampson niet minder virtuositeit, maar die stond steeds in dienst van de expressie. Zowel zij als Terry Wey behoren tot een generatie zangers die technisch zo boven de materie staan dat ze de ornamenten volledig kunnen integreren in de lyriek, in plaats van ermee te pronken.

Die balans tussen vertoon en introspectie is zeker vereist bij het Stabat Mater, waarin Pergolesi de galante Napolitaanse operastijl verbindt met een diepgevoelde religiositeit. Het werk heeft een mythische status verkregen, deels door de ontstaansgeschiedenis. De aan tuberculose stervende componist heeft ook zijn eigen leed erin verklankt. Opvallend is het ‘troosteloze’ karakter: de blik op het paradijs in de laatste regels krijgt geen muzikale gestalte en het felle Amen lijkt een schrijnende doodskreet in plaats van een waardig slot.

Essentieel is de samenwerking tussen de beide solisten in de vele duetten, waarin de stemmen elkaar soms in ouderwets contrapunt omcirkelen en soms versmelten tot één droevige samenklank. Sampson en Wey hebben het werk vaak uitgevoerd, maar niet eerder met elkaar. Ze wisten hun versieringen goed op elkaar af te stemmen, maar verschilden wel in temperament.

Sampsons frisse geluid heeft van zichzelf een weinig klaaglijk karakter, maar ze bood een hemelse schoonheid in de lyrische gedeelten. Haar hoge noten waren puntgaaf, zonder enig scherp randje. Toch wist de kwetsbare toon van Wey me nog meer te raken, vooral in het dieptragische ‘Fac ut portem’, waar het trage tempo en de geconcentreerde stiltes een grote spanning opbouwden.

Opmerkelijk waren zijn gedurfde cadensen op de woorden ‘doloris’ en ‘amorem’. Hij nam vergelijkbare vrijheden in een recente opname, met in de sopraanpartij ook een countertenor (Valer Barna-Sabadus), een registratie die diepe indruk op mij maakte. Het stemtype heeft zich zo sterk ontwikkeld dat een geheel mannelijke bezetting inderdaad mogelijk wordt. Daarmee komen we mogelijk dichter bij de intentie van Pergolesi, hoewel we slechts kunnen gissen naar het timbre van de oorspronkelijke castraten.

Het Freiburger Barockorchester.
Het Freiburger Barockorchester.

Niets ten nadele van Sampson overigens, die met haar zoete sopraan toch ook de pijnlijke aspecten van de partituur het volle pond gaf. Zoals de hoge trillers in de frase ‘pertransivit gladius’, een verbeelding van het zwaard dat Maria’s ziel doorboort.

Naar mijn idee ontbrak het daarbij wel enigszins aan gepaste ondersteuning vanuit het orkest. Waarschijnlijk was dat het gevolg van de afwijkende bezetting van het ensemble (een uitgebreide, vijftienkoppige formatie in plaats van de twee violen, altviool en basso continuo die Pergolesi voor ogen had). De zweepslagen op het woord ‘flagellis’ klonken eveneens mild door de haast romantisch aandoende totaalklank. Het uitstekende continuo verdween soms te veel naar de achtergrond.

Een kleinschaliger bezetting, met wat meer scherpe randjes, was mij liever geweest. Maar dat is puur een persoonlijke reactie op een vertolking van een onbetwist hoog niveau.

Het Stabat Mater verliest nooit zijn bekoring en gelukkig staat het vaak op het programma. In januari 2014 verzorgt Fred Luiten Concertorganisatie alweer een nieuwe uitvoering in het Concertgebouw, dan met superster Philippe Jaroussky in de altpartij.

Zie voor meer informatie de website van Fred Luiten Concertorganisatie.

Vorig artikel

Beste jarige: Toespraken voor Wagner

Volgend artikel

Dreigroschenoper herleeft in Amsterdam

De auteur

Martin Toet

Martin Toet

1 Reactie

  1. Gert-Jan Smit
    24 mei 2013 at 19:52

    Al ben ikzelf zeker geen operaliefhebber, en ben ik vooral van de jazz, afro, blues etc., ik had mezelf getrakteerd op ns wat anders: dit concert van afgelopen dinsdag. Vooraf kreeg ik netjes een mailtje dat ‘wegens omstandigheden Robin Blaze wortdt vervangen door (ene) Terry Wey’
    Al klonk het applaus na zijn eerste optreden niet zo uitbundig en leek het vooral beleefd, en was hij niet zo expressief als zij vrouwelijke collega, ik heb zelden iemand zo integer horen zingen. Ik was er stil van…….
    Al googelend naar recensies kom ik op deze site.

    Kortom: mooie recensie over een nog mooier optreden.
    Gert-Jan Smit