Candide: ode aan het talent
Slechts twee voorstellingen van Candide waren er afgelopen week, op het Grachtenfestival in Amsterdam. Dat betekent dat heel veel mensen hem niet hebben gezien. Pech voor hen. Want wie er bij was, zag een vlotte pocketversie van de ‘comic operetta’, die de minder bekende kanten van het jonge ensemble liet zien.
Het verhaal over de ontstaansgeschiedenis van de ‘comic operetta’ Candide óf Het Optimisme is een aaneengeschakeld programma van wijzigingen. Wat ooit door componist Leonard Bernstein en zijn eerste librettiste Lillian Hellman in 1956 op de planken van Broadway werd gebracht, is daarna eindeloos veranderd, verbeterd en aangepast. Kennelijk vanuit de optimistische gedachte dat het altijd nog beter kan.
Dat optimisme bleek ook uit het voornemen van het Amsterdamse Grachtenfestival om de uitvoeringen van de pocketversie van Candide door de Nederlandse Reisopera buiten, in de tuin van het Hilton Hotel, te programmeren. Dat moest anders door het weer, en zo werd het de balzaal van het hotel. Tweemaal zat die zaal afgelopen week stampvol publiek, dat een snelle, flitsende versie van het werk van Bernstein te zien kreeg.
Het Grachtenfestival brengt de laatste jaren regelmatig kleine, fraaie producties van vooral jong operatalent (al worden de mensen die al bewezen hebben het te kunnen gelukkig niet vergeten). Vorig jaar waren er The Bear en The Tsar en twee jaar geleden klonk, ook in het Hilton, Nozze Don Cosi. De lat ligt inmiddels hoog, maar vanaf hun groene Chesterfield sprong de cast van Candide daar moeiteloos overheen.
Candide laat zich lastig indelen in een genre. Het is opera, vocaal hier en daar behoorlijk uitdagend, maar met de lichtheid van operette en af en toe een stevig musical-element. Regisseur Xander Straat maakte er een bijna terloopse regie bij. Hij heeft bij zijn voorbereiding kennelijk goed gekeken naar de individuele kwaliteiten van zijn castleden. Hij propte ze aan het begin en einde van de voorstelling met hun vijven op de bank zonder ruimte voor comfortzones, en vond in het dikke uur van deze Candide een prima balans tussen ensemble en individu.
Het toneelbeeld bestond uit niet veel meer dan die groene bank en gestapelde monitoren. Het symbool van een tv-beeld is door de jaren heen vaak gebruikt bij de vormgeving van Candide-producties. Bijna alle castleden hadden dubbelrollen, wisselden van type en kostuum en waren allemaal even verteller. Bij die laatste rol werden ook de leden van het instrumentaal ensemble onder leiding van Arnaud Oosterbaan niet gespaard.
Twee mooie, jonge zangeressen, twee keurige heren en een gevaarlijke outsider vormden de cast van deze voorstelling. De outsider was Daniël Herman Mostert, een voor mij onbekende naam, die zich de laatste jaren volgens zijn biografie verstopt in koren, maar die als solist op het podium een indrukwekkende aanwezigheid had.
De twee zangeressen waren sopraan Maartje Rammeloo en mezzosopraan Ruth Willemse. Opera- en liedzangeressen, zeker, maar het interessante van hun rollen in deze voorstelling was dat ze min of meer binnen hun eigen genre blijvend toch een heel andere kant van zichzelf lieten zien. Zingen in het Nederlands, en vooral speekteksten in hun eigen taal, dat lijkt me geen dagelijks werk voor zangeressen als zij. Op komische momenten, die in Candide merkwaardig naast verhalen over de gruwelen van de oorlog en ander leed bestaan, stoften ze het wat belegen begrip ‘comédienne’ af door uiterst innemend te zingen, te bewegen en te acteren.
Willemse deed dat als Paquette en de Oude Dame, Maartje Rammeloo maakte in ‘Vol van pracht en praal’, de Willem Wilminkvertaling van ‘Glitter and be Gay’, duidelijk dat ze over heel wat meer toonsoorten beschikt dan puur haar vocale.
De mannen, de tenoren Leon van Liere en Jan-Willem Schaafsma, zag ik de laatste jaren wat vaker op podia in oratorium en lange avonden met Bach-passies, vol gepaste braafheid. Misschien was hun bijdrage met zang, spel en zelfs een enkel dansje daarom wel zo leuk. Van Liere bleef ondanks de verschillende rollen die hij speelde en de bijbehorende verkledingen vocaal en in zijn spel scherp, en Schaafsma hield het vol tot het einde de naïeve Candide te zijn.
Vier musici zorgden onder leiding van Arnaud Oosterbaan voor tempo in de pittige muziek die Bernstein componeerde. Met veel gevoel voor het belang van de vocalisten en met wat theatrale inbreng maakten ze samen met de zangers een voorstelling die de vraag voor wie hij bedoeld zou kunnen zijn niet eens deed opkomen. Hier zouden heel veel mensen erg veel plezier aan kunnen beleven.