Maltman ontroert in Mahlers Rückert-Lieder
Het Radio Filharmonisch Orkest speelde zaterdag in TivoliVredenburg werken van vier uiteenlopende componisten, die elk op hun manier de innerlijke verbeelding van het publiek stimuleerden. De doortastendheid van dirigent Mark Wigglesworth werd getemperd door de diepe snaren die bas-bariton Christopher Maltman roerde in Mahlers Rückert-lieder.
In de eerste helft van de twintigste eeuw konden de grote muzikale persoonlijkheden niet altijd met elkaar door één deur. Zelfs niet wanneer hun deuren praktisch aan elkaar grensden… Na aanvankelijke wederzijdse bewondering meden Igor Stravinsky en Arnold Schönberg elk onderling contact, hoewel ze later in Los Angeles in dezelfde buurt woonden. Schönberg bespotte zijn rivaal in een cantate zelfs als ‘de kleine Modernsky’.
Ook Sergej Rachmaninoff vluchtte naar Californië, maar trof geen vriendschap bij zijn collega’s. Stravinsky hekelde zijn stijl als ‘larmoyante filmmuziek’ en Schönberg waardeerde hem meer als pianist dan als componist.
Stravinsky’s scherpe tong trof ook Gustav Mahler, en specifiek diens magistrale achtste symfonie. Zelf was Mahler milder gestemd; hij bleef zijn leerling Schönberg trouw steunen, al gaf hij voor zijn vroegtijdige dood toe diens ontwikkeling niet meer te kunnen volgen.
Omdat de 21e-eeuwse luisteraar zich van dit alles gelukkig niets aantrekt, programmeerde De Vrijdag van Vredenburg de vier gebroederlijk in één concert. En dan blijken de overeenkomsten toch groter dan de verschillen. Zoals in de ‘monochrome’ sferen van Rachmaninoffs Dodeneiland, geïnspireerd door een gravure van Böcklins gelijknamige olieverfschilderij, en Schönbergs Begleitmusik zu einer Lichtspielszene, geschreven voor een (uiteraard zwart-witte) speelfilm die nooit het levenslicht zag.
In Dodeneiland beperkt het muzikale materiaal zich hoofdzakelijk tot een ‘roeithema’ en het Gregoriaanse Dies Irae-motief. Het effect hangt dus sterk af van een zorgvuldige sfeeropbouw. De desolate beginmaten klonken mij echter nogal nuchter in de oren, net als de mysterieuze herhalingen van het doodsmotief na de huiveringwekkende noodlotsklappen. Maar de smachtende orkeststemmen daartussen kregen zeer overtuigend gestalte.
De Begleitmusik werd in 1930 enthousiast onthaald, wat Schönberg direct deed twijfelen aan de kwaliteit. Een oprechter sentiment dan Weberns ijdele hoop dat toekomstige postbodes atonale deuntjes zouden fluiten…
Wigglesworth benadrukte meer het virtuoze dan het grimmige karakter van het werk en legde veel gevoel in het haast romantische coda, waarin ik de geest van Mahler meende te ontwaren. Die associatie houdt vast verband met de bovennatuurlijke schimmen in films van F.W Murnau, qua expressionistische stijl zo nauw verwant aan deze muziek.
De zwart-witte stemmingen maakten uiteindelijk plaats voor uitbundige kleurenrijkdom in Stravinsky’s Vuurvogel-suite (de derde versie uit 1945). Daar vond ik Wigglesworth op z’n best. Niet zwelgend in de sprookjesachtige ambiance, maar scherp gestoken en gedetailleerd dirigerend, net als Stravinsky zelf. De tederheid van de Pas de Deux, de noblesse van de Rondedans, de waanzin van de Helse Dans en de trancewerking van de Berceuse: alle aspecten trof hij midden in de roos.
Mahlers Rückert-lieder vormde het bescheiden maar niettemin intense vocale deel van deze theateravond zonder beelden. Solist Christopher Maltman, in 1997 liedprijswinnaar in Cardiff, ervoer ik altijd als een zeer kundige en charismatische zanger, maar wel met een ‘meedogenloos’ randje aan zijn stem. Zeer geschikt voor rokkenjager Don Giovanni, maar misschien minder voor Mahlers meest tedere composities.
In ‘Blicke mir nicht in die Lieder’ miste ik inderdaad een zekere speelsheid. Hoewel Mahlers bijen tevreden zoemden in de strijkers, benadrukte Maltman het bittere woord ‘Verrat’. Maar in ‘Ich atmet’ einen linden Duft’ bewees hij mijn ongelijk door zijn donkere geluid te laten zweven boven de haast doorzichtige orkestbodem. Opvallend ook zijn toepasselijk breekbare timbre in de frase “brachst du gelinde”.
De gekwelde zielenroerselen in ‘Um Mitternacht’, uitmondend in een machtig gebed, pasten Maltman als een handschoen. Dat viel te verwachten bij een zanger die slechts een week eerder zijn debuut als Wagners Wotan had gemaakt. Toch werd de voordracht nergens pathetisch en bleef zijn stem ook in de luidste passages gaaf en rond.
De Rückert-Lieder vormen geen echte cyclus en kennen dus geen vaststaande volgorde. Maltman koos er wijselijk voor om de twee ernstige, lange liederen te onderbreken met ‘Liebst du um Schönheit’, een liefdesgeschenk van de componist aan zijn jonge vrouw Alma. Prachtig hoe zachtjes hij de hoge noten op ‘Frühling’ en ‘Liebe’ zong, iets waar lang niet elke vertolker in slaagt.
In ‘Ich bin der Welt abhanden gekommen’ is de althobo een bijna gelijkwaardige partner van de zangstem. Terecht werd Gerard van Andel na afloop extra geprezen voor zijn gevoelvolle bijdrage. Wigglesworth had zich Mahlers waarschuwing ‘nicht schleppen’ goed ingeprent, maar Maltman leek soms meer ruimte voor zijn verstilde frasen te wensen. Tot wrijvingen leidde dit niet en het sublieme lied maakte zoals altijd een diepe indruk. Wat mij betreft keert deze combinatie snel terug voor Mahlers andere cycli!