Müchner opera brengt nieuwe Mefistofele
Als eerste nieuwe productie van het seizoen 2015/2016 brengt de Bayerische Staatsoper zijn allereerste scenische uitvoering van Arrigo Boito’s enige voltooide opera Mefistofele. De van een sterrencast voorziene productie weet echter niet op alle fronten te overtuigen.
Mefistofele beleefde in 1868 zijn wereldpremière in de Scala in Milaan en werd in 1875 grondig herzien voor een uitvoering in Bologna. Vandaag de dag is het werk zelden te zien. Misschien wel omdat het zowel aan de zangers als aan het publiek muzikaal en intellectueel hoge eisen stelt.
Zoals de titel al suggereert, staat bij Boito Mefistofele, alias de duivel, centraal in het verhaal. De macht van het kwaad is een motief dat in vrijwel het hele oeuvre van de componist en dichter is terug te vinden, bijvoorbeeld ook in zijn libretti voor Verdi’s Otello en Ponchielli’s La Gioconda, en dan in het bijzonder in de figuren van Iago en Barnaba.
Met Mefistofele creëert Boito een zowel dubieuze als elegante ‘heer der duisternis’, die het als zijn belangrijkste opdracht ziet om de mensen tot het kwaad te verleiden. Jammer genoeg kwam dat fascinerende, meerlaagse karakter slechts ten dele uit de verf in de enscenering van regisseur Roland Schwab.
Het was zeker een interessant idee om de duivel en zijn gevolg als aanstichters van verschillende catastrofen uit het recente verleden neer te zetten, zoals met videobeelden van vliegtuigongelukken en verwijzingen naar de door neonazi’s gepleegde bomaanslag op het Münchner Oktoberfest van 1980 duidelijk werd gemaakt. Maar die ideeën werden niet consequent doorgevoerd. Ze vervaagden gaandeweg de avond, tot ze in het tweede deel van de voorstelling geheel verdwenen. Mefistofele werd zo nergens echt een dominante, boosaardige manipulator.
Een andere vondst van de regisseur was om de ontmoeting van Faust met de mooie Elena naar een verpleeghuis te verplaatsen en Faust daarbij als een demente patiënt te tonen, die zich door zijn geestelijke beperkingen steeds verder aan de invloed van Mefistofele onttrok. Het maakte, ondanks dat het idee enigszins afgezaagd is, zeker wel zin, maar het was wel een erg kras contrast om Faust vervolgens in de epiloog weer in het bezit van zijn volle verstand te zien, waarbij hij bij vol bewustzijn de slotwoorden ‘Arrestati! Sei bello’ zong.
Dat de avond tijdens veel scènes niet wilde fonkelen, had voor een groot deel ook te maken met het decor van Piero Vinciguerra: een schuine, aan tsunamigolven herinnerende constructie, die de wereld van Mefistofele moest voorstellen. Hoewel het decor een paar fraaie effecten mogelijk maakte, zoals tijdens de met grote technische inzet neergezette Walpurgisnacht, had het over het geheel gezien een trieste, ongeïnspireerde uitstraling, zodat Boito’s “portret van de kwade machten” in visueel opzicht weinig weerklank kreeg.
De overwegend moderne, zwarte kostuums van Renée Listherdal deden de productie eveneens weinig goed. Ze droegen maar weinig bij aan de karakterisering van de personages. Niettemin moet ik kwijt dat de regie van Roland Schwab ondanks die zwakke punten toch een zeker respect voor Boito’s werk aan de dag legde en – anders dan vele andere nieuwe producties die de afgelopen jaren in München te zien waren – slechts zelden storend werkte ten opzichte van de muziek.
De muzikale kant van de avond had een hoog, hoewel niet superieur niveau. In het middelpunt stond de vertolking van de titelrol door René Pape. Hij zong de duivel met uiterst fraaie en tegelijk dreigende basstem en het refrein van zijn beroemde aria ‘Son lo spirito che nega sempre’ floot hij beangstigend schril. Niettemin bleef Pape in zijn vertolking toch wat bleek en ruw. Ik had van deze geweldige zanger wat meer vocale elegantie en theatrale présence gewenst.
In goede handen was de bij Boito bijna tot bijrol gedegradeerde Faust. Joseph Calleja leverde met zijn heldere, warm getimbreerde tenor een rondom overtuigende zangprestatie, waarbij zijn interpretatie van de aria ‘Dai campi, dai prati’ een muzikaal hoogtepunt was. Ook in de ‘Elena-akte’ (akte vier) lukte het de publiekslieveling om ondanks de bedenkelijke kostumering (een badjas) zowel vocaal als theatraal een zekere waardigheid te bewaren.
Kristine Opolais bewees als de ongelukkige Margherita eens te meer haar grootse acteertalent. In haar aria ‘L’altra notte’, aan het begin van de derde akte, had ze wel duidelijk hoorbaar met register- en hoogteproblemen te kampen.
Gestoken in het kostuum van een verpleegster was het voor Karine Babajanyan (Elena) uiterst moeilijk om haar rol een geloofwaardig profiel te geven, maar vocaal wist ze – ondanks enkele onzuivere intonaties – wel te imponeren. Ze liet een warm en donker sopraangeluid horen.
In absolute topvorm waren het koor en kinderkoor van de Bayerische Staatsoper (instudering Sören Eckhoff en Stellario Fagone). Ze zongen hun moeilijke partijen met grote precisie en klankrijkdom – goed voor vele kippenvelmomenten.
Op de bok voor het Bayerische Staatsorchester hield de jonge Israëlische dirigent Omer Meir Wellber de klankweeldes van het toneel en vanuit de bak goed onder controle. Wel had ik naast de nadruk om de bombastische passages van Boito’s partituur hier en daar graag een wat behoedzamer, terughoudender benadering willen horen.
Het publiek gaf alle zangers een kort maar krachtig applaus; een teken van tevredenheid. Niettemin viel het wel op dat er na de pauze van deze tweede, uitverkochte voorstelling talrijke plekken in de zaal leeg bleven. Kennelijk had Boito’s zelden gespeelde werk en/of de Münchner enscenering niet iedereen even makkelijk overtuigd.
Zie voor meer informatie de website van de Bayerische Staatsoper.