Pumeza en Gilchrist: beauty and brains
Dankzij zeer persoonlijke liederen werd het Schumann-dubbelrecital dinsdag in het Concertgebouw een intiem liefdesdrama, waarin James Gilchrist en Pumeza Matshikiza in wezen Robert en Clara Schumann vertolkten. Een huwelijk tussen weldadige stempracht van haar en scherpzinnige expressie van hem, verbonden door de meesterhand van pianist Julius Drake.
Curieus dat Robert Schumann het merendeel van zijn liederen in 1840 schreef. Maar het is geen toeval dat hij in dat jaar ook zijn geliefde Clara Wieck eindelijk in de armen kon sluiten. Zowel al het eerdere hartenzeer als de hoop op aanstaand huwelijksgeluk vonden hun weg in zijn innige liedkunst.
Het slotconcert van Julius Drakes Schumann-reeks in het Concertgebouw bood een zeldzame complete uitvoering van de figuurlijk autobiografische cyclus Myrthen, met ervaren liedvertolker James Gilchrist en de jonge Zuid-Afrikaanse Pumeza Matshikiza. Het werk, een geschenk aan Clara op de vooravond van hun huwelijk, wordt enigszins verwaarloosd vanwege de uiteenlopende tekstbronnen en de onpraktische dubbele bezetting, hoewel de liedverdeling niet vastligt.
Voor Myrthen klonken eerst kortere cycli en losse liederen. Pumeza (zoals ze voor het gemak te boek staat) opende dat deel met drie mannenportretten. Haar donkergesluierde, aangenaam vibrerende sopraan vulde de Kleine Zaal direct met een heerlijke warmte. Maar ze maakte weinig onderscheid tussen de naïeve levenslust van ‘Der Knabe’ en de hanige Spaanse bravoure van ‘Der Hidalgo’. Schumann schreef dit laatste lied op de dag hij formeel toestemming ontving om met Clara te trouwen. Drake maakte de triomfantelijke boleroritmes onweerstaanbaar parmantig.
Even daarvoor had Drake zichzelf juist weggecijferd in het middelste lied ‘Der Page’, Roberts nederige eerbetoon aan de lang onbereikbare Clara. Pumeza kon Drakes schroom niet volgen en klonk meer als de aanbeden edelvrouw dan de bedremmelde hofjonker. In de vrijwel ononderbroken melodielijn imponeerden niettemin haar vloeiende legato en adembeheersing.
De grootste kunst wordt altijd gevoed door tranen, wat de gezapige burgermanstoon van de Sechs Gedichte verklaart, gecomponeerd toen alle huwelijksobstakels opgeruimd waren. Ze pasten de charmant ouderwets ogende tenor James Gilchrist als een handschoen. ‘Dichters Genesung’ beschrijft een verleiding door een gevaarlijke elfenkoningin. Met betoverende vingervlugheid en hitsige stembanden bouwden Drake en Gilchrist naar een koortsachtige climax, die even rap weer vervloog. Alsof de spreker badend van het zweet in zijn veilige bedje wakker schrok…
In het driedelige Tragödie keerde Gilchrists hartstocht onverminderd terug. Met het operateske ‘Entflieh mit mir’ overreedt de ik-figuur (lees: Schumann) zijn geliefde haar vaderlijk huis te verlaten. Maar Drakes fors aangezette naspel wees al op de droefenis van deel twee, waarin Gilchrist op ‘verwelket’ en ‘verdorret’ zijn stem van alle kleur ontdeed. Deze introverte bleekheid klonk als een voorbode van Roberts latere mentale ineenstorting.
In het derde deel voelt een jong paartje zich geïnspireerd door de geesten van de gestorven geliefden, verklankt in een haast bovenaards duet van Gilchrist en Pumeza. Het is wonderbaarlijk hoe Schumann op een hoogtepunt van zijn leven niet alleen de toekomstige rampspoed maar ook de legendarische status van zijn huwelijk met Clara schijnt te voorspellen.
‘Widmung’, het eerste en bekendste lied van Myrthen, zette Pumeza glorieus in (waardoor ze haar kruit verschoot voor de reprise). Fonkelende topnoten om van te smullen, maar met weinig betekenis.
‘Der Nussbaum’ is een schuchter portret van Clara, geplaatst als derde van de 26 liederen (dus de letter C, een voorbeeld van de complexe getallen- en toonsoortensymboliek in de cyclus). “Sie flüstern”, zo klonk het telkens weer, maar die hint pikte de sopraan jammer genoeg niet op…
Ook ‘Die Lotusblume’ ontbeerde tederheid, maar de kinderlijk smekende toon in de ‘Lieder der Braut’ was aandoenlijk. Haar blakende borstregister kwam van pas in de weeklacht van de ‘Hochländer-Witwe’, één van de toonzettingen van de Schotse dichter Robert Burns. Het razende tempo zorgde echter voor barstjes in Pumeza’s alleszins acceptabele Duitse uitspraak.
‘Rätsel’ was meer laconiek dan spitsvondig en terwijl Gilchrist zong, zat de sopraan vrij onverschillig op haar stoeltje. Een groot contrast met de tenor zelf, wiens ontroering bij de bijdragen van zijn partner soms van zijn gezicht straalde.
Het eenvoudige ‘Niemand’ vroeg om bitse zelfvoldaanheid. In Gilchrists vertolking klonk ook de verbittering die daarachter kan schuilgaan.
Gilchrists voordrachtskunst kende talloze subtiliteiten, van rijkgeschakeerde dynamiek op één noot tot contrastkleuring van opeenvolgende woorden. Hoewel zijn heldere tenor misschien te gecultiveerd was voor de rauwheid van Burns, overtuigden de aangeschotenheid in beide drinktaferelen (zelfportretten van Schumann!) en de guitigheid van de Venetiaanse liederen volledig.
Voor de pauze leek Gilchrists stemomvang en -bereik me bij vlagen iets te beperkt, maar in het expansieve ‘Aus den hebräischen Gesängen’ ontvouwde hij zijn ware potentieel. Deze klaagzang van koning Saul (op tekst van Lord Byron) werd terecht een hoogtepunt in emotionele diepgang.
In de toegift, een beeldschoon duet uit 1849, had Pumeza Matshikiza aanvankelijk het rijk alleen. Haar smeltende lyriek bewees opnieuw grote vocale kwaliteiten, die ik graag spoedig terughoor. Maar dan in noten die ze overtuigender kan bezielen.