Jaroussky’s retour in Utrecht is groot feest
In het zeventiende-eeuwse Italië waren de rollen van vertolker en componist vaak verenigd in één persoon. Met ongekend vreugdevol en vogelvrij musiceren lieten Philippe Jaroussky en zijn ensemble Artaserse die tijden zaterdag bij het Festival Oude Muziek in TivoliVredenburg enigszins herleven. Een memorabel concert van een vocale superster.
“Che città!” Wat een stad! Dat zong countertenor Philippe Jaroussky zaterdag haast verwonderd als een door Fez dwalende page in Cavalli’s L’Ormindo. De verzuchting zou ook op Venetië kunnen slaan, het thema van het Festival Oude Muziek in Utrecht. Of op de Domstad zelf… Het overweldigende aanbod op talrijke locaties is zelfs voor de ware liefhebber nauwelijks te overzien. Soelaas bieden het vuistdikke programmaboek en de vele behulpzame medewerkers in het gezellige Festivalcentrum.
Tien jaar geleden verraste Jaroussky op het Utrechtse festival met jazzy interpretaties van Claudio Monteverdi’s madrigalen. Ditmaal bracht hij in TivoliVredenburg met zijn zelf opgerichte ensemble Artaserse opnieuw muziek uit het ‘Seicento’, de Italiaanse zeventiende eeuw, maar dan geconcentreerd op het levendige operabedrijf in Venetië.
Met de opening van het eerste commerciële theater in Venetië in 1637 schudde de jonge kunstvorm de ideologische veren af. Gedaan was het met de verheven, arcadische thema’s die men edellieden en humanisten in Florence of Mantua voorschotelde. In de lagunenstad draaide het om de mens in al zijn passies en zwakheden, nergens beter belichaamd dan in L’incoronazione di Poppea van Monteverdi. Zijn leerling Francesco Cavalli zette die dramatische lijn voort met een lange succesreeks.
Uit Poppea zong Jaroussky ‘Oblivion soave’, het wiegeliedje van de oude voedster Arnalta. Niet op lichtkomische wijze, zoals vermoedelijk in 1642, maar met oorstrelende tederheid en ultiem uitgesponnen noten, oplossend in wegstervende strijkersklanken.
Het thema van slaap domineerde de meeste langzame nummers, zoals Endimiones nachtelijke gebed tot Diana in La Calisto en het ontwaken uit Amors greep van de titelheld in Giasone. Deze twee werken van Cavalli waren een kolfje naar Jaroussky’s hand, maar niet omdat hij slaapverwekkend zou zingen! Integendeel, het werkt nu eenmaal hypnotiserend hoe zijn rafelloze gouden geluid schijnbaar moeiteloos hoogten bestijgt die andere countertenoren naar zuurstof doen happen. En in elk detail bleek Jaroussky’s meesterlijke tekstbegrip. Alleen al dat ene woordje ‘Fermate’ drukte Giasone’s oververmoeide hartstocht treffend uit.
Voorbeeldige frasering en articulatie sierden ook de grote sluimerscène van Giustino in Giovanni Legrenzi’s ooit razend populaire gelijknamige opera. Jaroussky ging in het recitatief een boeiende dialoog aan met de viola da gamba van Christine Plubeau, een collega van het eerste uur in Artaserse.
Met twaalf man verschilde de instrumentale bezetting waarschijnlijk niet zo veel van de ‘orkestbak’ in de Venetiaanse theaters (de zangers slokten destijds de meeste financiële middelen op). Maar wat voor kleurenrijkdom steeg op uit dit groepje strijkers en tokkelaars op harp, theorbe en gitaar. Yoko Nakamura legde op het klavecimbel en het orgel een bescheiden basis, terwijl twee blazers met hun al dan niet gekromde cornetti voor kleur zorgden. Letterlijk centraal stond de schalkse percussioniste Michèle Claude. Muzikaal leider Jaroussky kon tijdens de instrumentale intermezzi van onder meer Marco Uccellini met een gerust hart de speelvreugde aanschouwen.
Extra vermelding verdient violist Raul Orellana voor zijn vertolking van de sonate La cesta, door Pandolfi Mealli gecomponeerd in de ‘stylus fantasticus’. Inderdaad fantastisch, deze virtuoze maar delicate capriolen, gaandeweg aangevuld door Plubeau met een typisch barokke lamentobas op de gamba. De sonate is een muzikaal portret van componist Antonio Cesti, van wie Jaroussky een smachtende liefdesklacht ten gehore bracht.
Met recht een bont programma, maar bewust zo nauwsluitend gemonteerd dat storend applaus nagenoeg geen kans kreeg. Uiteraard was er tussen alle weeklachten ook ruimte voor energieke uptempo-nummers. Jaroussky’s coloraturen bleken daarin na de pauze nog soepeler dan ervoor. Lange leve de boventiteling, zodat in Cavalli’s krijgshaftige ‘All’armi mio core’ helder werd hoe de strijkers en blazers respectievelijk suizende pijlen en kletterend wapentuig verklankten.
Spijtig dat de vertaling ontbrak bij het zo expressief vertolkte recitatief tot ‘Dal mio petto’ uit Agostino Steffani’s Niobe. Samen met de intense klaagzang uit Luigi Rossi’s L’Orfeo, geschreven kort na de dood van Rossi’s vrouw, behoorde dit tot mijn persoonlijke hoogtepunten. Alleen al die schitterende brugpassage naar het da capo! In een machtig vertoon van muzikaliteit vulde Jaroussky de relatief eenvoudige melodielijnen met sprekende ornamenten. Hier vervaagde de grens tussen componist en uitvoerder; elke herhaalde frase klonk als nieuw en leek ter plekke geïmproviseerd.
Het enthousiasme van het publiek kende geen grenzen, beloond met liefst drie toegiften. Monteverdi’s onsterfelijke ‘Si dolce è‘l tormento’ hoorde ik zelden zo fijnzinnig uitgewerkt, in vlekkeloos samenspel van zanger, cornettist en violist. Als officieel slot was Steffani’s ‘Gelosia, lasciami in pace’ al een swingende jamsessie, maar in de reprise gingen alle remmen los. Percussioniste Claude stal de show en de grollen tussen haar en een quasi-beledigde Jaroussky lieten iedereen met een brede glimlach huiswaarts keren.
3Reacties
Weinig toe te voegen, groot feest inderdaad. En er is nog veel meer in Utrecht deze week !
En 9 september 2016 zingt hij met Judith van Wanroij in Hamburg.
Heerlijk om dit verslag te lezen. Heb veel concerten gehoord in uiteenlopende genres. De klasse en het spelplezier spatten ervan af. Dit concert behoort tot mijn top 10.