Anna Lucia Richter: een stem met lef
De jonge sopraan Anna Lucia Richter heeft grenzeloze vocale ambitie. Met haar begeerlijke, heldere stemgeluid en flink wat humor zong ze dinsdag in het Concertgebouw boertige volksliedjes van Brahms. Ook was ze samen met pianist Michael Gees te beluisteren in soms vage improvisaties op de poëzie van Joachim von Eichendorff.
De jonge Duitse Anna Lucia Richter (26) is een rijzende ster in vocaal muziekland. Ze mocht dit jaar al soleren in de vierde van Mahler onder leiding van Bernard Haitink. En de Duitse hedendaagse componist Wolfgang Rihm schreef speciaal voor haar een liederencyclus.
Met haar voormalige Keulse conservatoriumdocent Michael Gees heeft Richter liederen van Britten, Brahms en Schumann opgenomen. Op de cd staan ook improvisaties op het werk van liedtekstschrijver Joachim von Eichendorff. De improvisaties vielen op en zijn goed voor een Edison-nominatie 2016.
Richter verscheen in de Kleine Zaal in een blauwe, glimmende galajurk. Een zelfverzekerde, sprankelende verschijning, met een grote wil om te performen. De sopraan speelde veel met haar stem. In de niet-geïmproviseerde liederen zette ze de klanken soms wat zwaar aan en een enkele keer had ze in de hoogte een schel randje. Maar vooral in de laagte liet ze haar stem excellent resoneren. En bij het improviseren liet ze, met heel veel lef, alle mogelijkheden van haar stem horen.
Richter zingt als klassiek geschoold zangeres, mooi voor in de mond. Haar Engels in Brittens liederen klonk naturel. Het volume was hier wel voorzichtig, wat in haar moerstaal wel anders was. De liederen bracht ze met veel expressie en gemaniëreerd. Die manier van zingen paste prima bij de luchtige liederen, maar minder bij de weemoedige liederen met thema’s als verdriet en pijn. Het was minder geloofwaardig.
Verwachtte je enkel netjes gespeelde liederen, dan kwam je bedrogen uit. Improvisaties en bekend repertoire liepen steeds in elkaar over. Michael Gees was daarbij voor Richter een onmisbare, coachende begeleider. In de geïmproviseerde liederen speelde Gees veel simpele noten, terwijl Richter alles uit de kast haalde, soms met stevig volume en vaak met lange, legato gezongen woorden.
Bijster interessant vond ik Gees’ pianospel niet. Met zijn enkele noten speelde hij zonder pauze door naar een lied als ‘Mondnacht’ van Schumann. Dat werd zo uitgerekt gespeeld en gezongen, dat het romantische gevoel suffig werd. Dat gold trouwens ook voor het rommelige ‘The Last Rose of Summer’ van Britten. En depressief werd je bij Gees’ impro-pianosolo in ‘Burgmusik’. Zonde.
Op een paar fraai gezongen Schumann-liederen na was Richter het meest in haar element bij Brahms. Heel grappig en in dialect voerde ze het lied ‘Ich Weiss mir’n Maidlein’ op. En in de toegift ‘Och Moder, ich well en Ding han’ van Brahms, over een meisje dat graag een man wil, toonde ze grandioos haar acteertalent.
Dat ze met Gees uiteindelijk afscheid nam met een vage, neerslachtige improvisatie op Des Knaben Wunderhorn van Mahler was echt een verkeerde keuze. Hopelijk komt de schone Richter gauw terug in Nederland en dan bijvoorbeeld in een blijmoedige Mozart-opera. Want dat kan ze zeker.