In 25 jaar twee keer boegeroep
Mauricio Fernández heet dan wel officieel ‘casting director’ van de ZaterdagMatinee, maar in werkelijkheid is hij een manusje-van-alles. Naast het casten moet hij heel wat kunst- en vliegwerk vertonen om telkens een seizoen in elkaar te draaien. Voor 2009/2010 staan er zes bijzondere opera’s op het programma, ieder met hun eigen verhaal.
Mauricio Fernández, die samen met artistiek leider Kees Vlaardingerbroek de Matinee ‘runt’, vertelt enthousiast over het nieuwe seizoen, maar eigenlijk is 2009/2010 oude koek voor hem. De casting director zit alweer met zijn hoofd bij 2011/2012. „Het is mijn streven om altijd minstens twee seizoenen vooruit te werken”, zegt hij.
Aan dat ritme is Fernández sinds 1983 verknocht – met uitzondering van een periode bij De Nederlandse Opera tussen 1993 en 1996. Als jonge clavecinist kwam hij in de jaren zeventig vanuit Mexico Stad naar Nederland om zijn opleiding te vervolgen. Daarna rolde hij binnen bij de Matinee.
Het is een voorrecht om voor het Matinee-publiek in het Concertgebouw elke zaterdag een concert te organiseren, vindt Fernández. „Het is een fantastisch publiek. Iedereen die hier komt, is onder de indruk van de know-how van muziek, de liefde voor muziek en de openheid voor nieuwe dingen die ze hier zien.”
Wel moet je stevig in je schoenen staan om met het kritisch oor van de deskundige zaal om te kunnen gaan. „Soms valt het tegen, vaak door afzeggingen van zangers of dirigenten. Dat zijn per slot van rekening ook geen machines. Als het dan minder is, krijg je dat te horen. Maar als het goed is, is men razend enthousiast. In 25 jaar heb ik maar twee keer boegeroep gehad. Dat is aardig, nietwaar?”
Stevig in zijn schoenen staan, moet de casting director ook op een andere manier. Zijn baan bestaat niet slechts uit het bij elkaar scharrelen van de juiste stemmen. Er komt veel meer bij kijken. Van het onderhandelen met dirigenten over repertoire en met zangers over honoraria tot het rondreizen van de wereld op zoek naar goede zangers en het musicologisch bestuderen van werken die hij in een seizoen wil brengen. „Het is een veelzijdigde baan. Je moet een soort manusje-van-alles zijn.”
Wensen
De operaserie van het nieuwe seizoen is – net als alle seizoenen – ontstaan door een wisselwerking van allerlei personen en belangen. „Je pakt niet zomaar een partituur uit de kast en zegt: dit wil ik graag doen”, zegt Fernández. „Je hebt allereerst te maken met de dirigent, die ook bepaalde wensen en doelen in zijn carrière heeft. Ook speelt de traditie van de Matinee mee, dat we graag minder bekend repertoire brengen. En als je dan een opera geselecteerd hebt, is nog het heikele punt: zijn er geïnteresseerden om het uit te voeren?”
Het komt wel eens voor dat Fernández bepaalde opera’s weer in de ijskast moet zetten omdat er te weinig interesse is. Voor de zes opera’s van 2009/2010 wist hij echter de nodige namen te ronselen. En niet de minste.
Een duidelijk gekozen rode draad is er niet in het seizoen, maar toen de programmering vaste vorm begon aan te nemen, ontwaarde Fernández wel dat de vrouw als figuur een centrale plaats inneemt. „De vrouw an sich bedoel ik dan. Daar kun je natuurlijk nog enorm veel kanten mee op, maar het komt wel steeds terug.”
Bijvoorbeeld in de seizoensopener op 5 september. Dan wordt Armida van Haydn opgevoerd. Een wens van dirigent Jaap van Zweden, en natuurlijk een keus naar aanleiding van het Haydn-jaar dat overal zijn sporen achterlaat. „We hebben Armida al eens gedaan, heel lang geleden”, licht Fernández toe. „Dat was toen geen ideale voorstelling. Met deze ‘herneming’ willen we ons revancheren. Volgens mij is het één van de beste opera’s van Haydn.”
„Tachtig procent van Rossini’s opera’s is volgens mij geniaal”
In november volgt Pelléas et Mélisande van Claude Debussy. Weer een wens van een dirigent; dit keer Edo de Waart. „We hebben een lange samenwerking met Edo en hebben veel bijzondere dingen gedaan. Het was de vurige wens van Edo om dit te doen. Het is niet echt wat je noemt een repertoirestuk. Het is een stuk waar dirigenten vaak bang voor zijn, omdat het moeilijk doordringbaar is.”
De laatste Matinee-opera van 2009 is ook een vurige wens, maar dan van Fernández zelf: Guillaume Tell van Rossini. „Ik ben een grote Rossini-liefhebber. Tachtig procent van zijn opera’s is volgens mij geniaal. Het was mijn grote wens om dit een keer te doen.”
„Rossini was de laatste vertegenwoordiger van het echte bel canto”, verklaart Fernández zijn liefde voor de Italiaanse componist. „Het inzicht dat Rossini had in wat de menselijke stem kan en zijn melodiegave zijn onovertroffen. Die Italiaanse zingbaarheid, die trekt me aan.”
Guillaume Tell beschouwt de casting director als het begin van de romantische opera. Tijdens de Matinee-uitvoering in december zal die verkort worden uitgevoerd. En dan nog is die vier uur lang. „Compleet duurt de opera zes uur. Ik heb hem één keer zo gezien, maar toen had ik ook zoiets van: en nu is het basta. Je moet het publiek niet overvoeren. Rossini zei zelf dat het hem zou verbazen als de opera ooit helemaal uitgevoerd zou worden.”
Opgraving
In 2010 krijgt het publiek allereerst La Wally van Catalani te horen, met daarin Eva Maria Westbroek. „Ze is een fenomenale zangeres. Ze zingt altijd Wagner en Duitse dingen, maar eigenlijk wil ze graag Italiaans repertoire doen. Ook omdat Renata Tebaldi haar grote voorbeeld is. La Wally is het meest Wagneriaans van het Italiaanse repertoire.”
Op La Wally volgt een ‘opgraving’, zoals Fernández het omschrijft: Caterina Cornaro van Donizetti. Een uitvoering die het 25-jarig jubileum van Nelly Miricioiù in de Matinee zal vieren.
„Donizetti schreef het in de laatste fase van zijn carrière. Het is heel onbekend. We hebben er een speciale uitgave van laten maken op basis van bronnen van het conservatorium van Napels. Het is dus een soort primeur. We denken dat we voor het eerst een betrouwbare versie van het stuk uitvoeren.”
Het seizoen sluit ook in het onbekende af, met Ariane et Barbe-bleu van Paul Dukas. Een opera die qua thematiek en ontstaansgeschiedenis verbonden is met Pelléas et Mélisande van Debussy.
Gave
Fernández is dik tevreden met de solisten die hij voor het nieuwe seizoen heeft weten vast te leggen (als ze niet afzeggen, want met die stress zal hij altijd moeten leven). Om enkele opvallende namen te noemen: Nelly Miricioiù, John Osborn (imponerend tijdens I puritani, eerder dit jaar bij DNO), Marina Poplavskaya (momenteel Violetta in DNO’s La Traviata), Henriette Bonde-Hansen (die overtuigend zong bij de Matinee-uitvoering van Orlando paladino) en Marcello Giordani, die de ‘moordpartij’ uit Guillaume Tell op zich mag nemen.
Al die zangers hebben ook weer hun eigen wensen, maar Fernández weet vaak wel – ook door zijn jarenlange relaties met hen – tot een compromis te komen. „Zangers verdienen het grootste respect”, stelt hij. „In negen van de tien gevallen zijn het ook fantastische mensen, zonder divagedrag of iets dergelijks. Dit is een fantastische baan, met fantastische mensen en persoonlijkheden.””
Hij zoekt solisten niet uit op hun naam of reputatie. Cd’s en dvd’s zeggen hem ook niets. Hij wil ze persoonlijk kennen. „Wat mij interesseert, is de persoon. Stemschoonheid is een hele subjectieve zaak. Je kunt alleen iets zeggen over de taalbeheersing, de techniek en de communicatie gave. Vooral dat: je moet de gave van communicatie hebben. Je moet iets doen, zelfs al sta je daar met je partituur in de hand. Opera hoort in het theater, dus ook bij een concertante uitvoering moet er iets gebeuren.”
„Er wordt roofbouw gepleegd op de tenorstem”
De nieuwe generatie
De nieuwe generatie, het is een kwestie van je smaak en van je verwachtingen of je ervan zult genieten of niet, zegt Fernández. „Deze generatie is heel goed voorbereid, zowel technisch als qua fysieke eigenschappen. Maar je moet altijd afwachten wat het wordt. Het is een zeer competitieve topsport. Daar komt het helaas vaak in voor dat carrières kapot gaan.”
Het meest typerend daarbij is wel de manier waarop er met tenoren omgesprongen wordt, meent Fernández. Omdat er in de jaren vijftig en zestig enkele fantastische tenoren waren, ligt de lat nu heel hoog. Een beetje veelbelovende tenor wordt direct van binnen en buiten geëxploiteerd. Het gevolg: hij haakt al na een paar jaar af. Het voorbeeld: Rolando Villazón.
„Tenoren zoals toen heb je nu niet meer. Maar iedereen wordt gemeten aan wat eraan vooraf ging. Dat is fout, ieder heeft zijn eigen stem”, zegt Fernández. „Er wordt roofbouw gepleegd op de tenorstem.”
De Hollandse generatie
Wat betreft de Hollandse nieuwe generatie is Fernández niet bijster positief. „Er is een grote crisis in de vocale opleiding in Nederland”, zegt hij. „Maar ik ben niet de eerste die dat zegt. Het is ontzettend jammer dat er geen echte operastudio is, bijvoorbeeld bij De Nederlandse Opera. Iets dat als een tussenstation kan dienen na de opleiding. Dat zou veel meer gemotiveerde mensen opleveren. Nu worden ze voor werkloze zanger opgeleid.”
De mentaliteit is ook niet om over naar huis te schrijven, vindt Fernández. „Ze willen geen risico’s nemen, ze hebben niet zo’n drang om naar buiten te treden. Er hangt een soort koffieconcertmentaliteit: als het maar gezellig is.”
Fernández zit in de auditiecommissie van Opera Studio Nederland en moet daar tot zijn spijt constateren dat de voorzingers van eigen bodem vaak van lage kwaliteit zijn. „Ze kunnen zich niet kleden, ze weten niets met gebaren te doen, ze spreken hun talen niet en hebben geen repertoire.”