Orkest domineert Intermezzo in Matinee
Met stevige hand leidde de 80-jarige maestro David Zinman zaterdagmiddag het Radio Filharmonisch Orkest door Intermezzo, een minder bekend, autobiografisch werk van Richard Strauss. Zijn directie had voortreffelijke kanten, maar helaas ook haken en ogen.
Richard Strauss componeerde Intermezzo, zijn achtste opera, in de jaren volgend op de première van Die Frau ohne Schatten. Het werk is opgedragen aan Strauss’ echtgenote Pauline en ging op 4 november 1924 in Dresden in première.
De sopraan Pauline de Ahna was de dochter van een Beierse generaal en dus afkomstig uit een gegoed conservatief milieu. Ze zong bij de première op 10 mei 1894 de vrouwelijke hoofdrol in Guntram, de eerste opera van Strauss. Kort daarna traden beiden met elkaar in het huwelijk en ondanks de nodige ups en downs bleef het paar tot Richards dood in 1949 bij elkaar. Als huwelijksgeschenk componeerde Richard vier liederen (opus 27), waarvan ‘Cäcilie‘ en ‘Morgen‘ de bekendste zijn.
Pauline was naar verluidt een wispelturige vrouw, die geen blad voor de mond nam. Verder had ze de neiging iemands leven ‘over te nemen’, om het naar eigen inzicht opnieuw in te richten. Bij de wat lethargisch aangelegde Strauss had dat een nuttig effect. Naar eigen zeggen zou hij zonder zijn muze Pauline maar half zo veel gecomponeerd hebben.
Pauline was ook ontzettend jaloers. Ze volgde de handel en wandel van haar echtgenoot met argusogen. Ze adoreerde hem, maar zag er ook geen been in hem ten overstaan van anderen van zijn voetstuk te hameren. Als je de verhalen over haar leest, krijg je een beeld van iemand met tenminste een aantal kenmerken van het borderlinesyndroom.
In 1903 deed zich een incident voor dat voor Strauss tenminste enigermate traumatiserend geweest moet zijn. Anders zou hij het toch twintig jaar later niet als uitgangspunt voor het zelfgeschreven libretto van zijn opera Intermezzo gebruikt hebben. Diverse bronnen berichten hierover en het verhaal komt ongeveer hierop neer.
Na afloop van een voorstelling in de Kroll Oper ging de dirigent Josef Stransky met tenor Emilio DeMarchi en diens manager wat drinken in Hotel Bristol. Daar werden ze lastiggevallen door een opdringerige ‘boulevardière’ genaamd Mitze Mücke, die vroeg om een kaartje voor een volgende voorstelling. Om haar af te schepen zei DeMarchi dat ‘Herr Strausky’ daar wel voor zou zorgen. Toen ze de volgende dag niemand in dezelfde bar trof, zocht ze het adres van ‘Strausky’ in het telefoonboek op en het briefje waarin ze haar teleurstelling uitsprak over zijn afwezigheid kwam abusievelijk bij Strauss terecht, waar het werd gelezen door Pauline.
Pauline potte het incident een week op tot Richard naar het eiland Wight was vertrokken. Toen kwam ze tot uitbarsting, ging naar de bank om 2.000 goudmark op te nemen en naar een advocaat om een echtscheiding in gang te zetten. Dit alles zonder enige vorm van overleg. Richard kreeg slechts een mededeling ter zake en zijn brieven naar haar werden ongeopend teruggestuurd. Toen hij weer thuis was, werd de vergissing snel opgehelderd, maar langere tijd zat hij in een zeer akelige situatie. Waarschijnlijk is Intermezzo een verlate poging hier eindelijk overheen te komen.
In de opera heeft Pauline de naam Christine gekregen en Strauss heet Storch, ofwel de ‘struisvogel’ is een ‘ooievaar’ geworden. Verder is er bijzonder weinig aangepast. Christines gedrag jegens hem, maar ook naar anderen wordt breed uitgemeten. En Storch krijgt het flegmatieke van Strauss mee. Je zou denken: dat wordt niks, zo’n knullig gegeven, maar verrassend genoeg is Intermezzo een heel aardig werk met prachtige muziek, niet in de laatste plaats dankzij de instrumentale tussenspelen.
Naar de voorstelling in de NTR ZaterdagMatinee keek ik erg uit, maar helaas beantwoordde de uitvoering niet geheel aan mijn verwachtingen. Het Radio Filharmonisch Orkest speelde voortreffelijk en dat was vooral goed te horen tijdens het dozijn instrumentale intermezzi. Dirigent David Zinman leek echter in de veronderstelling te verkeren dat elk werk van Strauss gespeeld moet worden als Elektra. Zodoende verdronken de solisten – die Zinman op geen enkel moment een blik waardig keurde – regelmatig in het orkestgeluid.
Voor de beoogde vertolker van Christine, de dragende hoofdrol, was een vervanger ingevlogen. Carola Glaser bleek de rol technisch goed te beheersen, maar miste het temperament om het karakter van haar personage tot leven te wekken. Verder vond ik haar timbre minder prettig en was ze tijdens parlandopassages nauwelijks te horen, mede door de dirigent natuurlijk. Pas tijdens de tweede akte, toen haar huwelijk voorbij leek te zijn, werd Glasers vertolking minder vlak en toonde ze de grillige emoties die de rol zo kenmerken.
Stephen Gadd bleef tegen het orkestrale geweld goed overeind en zette een herkenbare Storch neer. David Henholt was prima op dreef als Baron Lummer, de jongeman wiens leven ongevraagd door Christine ‘overgenomen’ wordt. Joshua Ellicott was een geloofwaardige Kapellmeister Stroh, de man waarmee Storch zo ongelukkig verwisseld wordt. De overige rollen waren adequaat bezet.
Al met al een redelijke uitvoering van dit bijzondere werk, maar ik had me er meer van voorgesteld.
12Reacties
Zonder er iets zelf van gehoord te hebben (ik ben een zeer beperkte Strauss liefhebber, zeker mbt zijn latere opera’s)…het te hard laten spelen van het orkest bij een opera is echt uit den boze en zeer onrespectvol naar de zangers toe. Het lijkt er op alsof Zinman de partituur niet volledig beheerste om er van ‘los’ van de partituur te komen, en het te hard laten spelen zou op problemen met het gehoor kunnen wijzen, iets waar oudere dirigenten na een leven van het horen van muziek op een ongezonde afstand, meer last van hebben.
Bernard Haitink merkte In een interview met Hans Haffmans op dat orkesten steeds luider zijn gaan spelen. “En dat is merkwaardig.”
Nu heb ik ook ergens in een recensie gelezen dat Haitink ook problemen met het gehoor heeft. Maar ik denk dat het te hard spelen o.a. ook door de popcultuur komt en dat alles versterkt moet zijn en sowieso door een maatschappij met veel en harde geluiden, we zijn onbewust verslaafd aan alles te luid willen horen, we zijn daaraan ook gewend geraakt. Ik denk dat men in de 18e eeuw zich veel meer te pletter schrok van bijvoorbeeld het ”Licht” effect uit het begin van Die Schopfung dan men dat nu nog als schokkend ervaart (het groter worden van orkestzalen heeft er ook mee te maken). We schrikken niet meer zo snel van een hard geluid..
En de ontwikkeling van muziekinstrumenten speelt ook een rol voor het harder gaan spelen, een darmsnaar levert nu eenmaal een milder geluid op dan een metalen snaar.
Volgens het programmaboekje van de NTR Zaterdag Matinee vond Strauss dat Intermezzo het beste in een klein theater kon worden uitgevoerd en daar heb ik deze opera ook voor het eerst gehoord namelijk in de Amsterdamse Stadsschouwburg uitgevoerd door De Nederlandse Operastichting in het seizoen 1981-1982.Het gold hier een productie uit Glyndebourne in de regie van John Cox met de beroemde Zweedse sopraan Elisabeth Söderström als Christine en Marco Bakker als Robert. De dirigent was Kenneth Montgomery die het werk met veel meer gevoel voor de zangers dan David Zinman uitvoerde. De opera viel me toen al niet mee. Hier en daar erg langdradig en je moet, zoals dat vaak bij Strauss het geval is, erg lang wachten op iets moois.Mijn oordeel van toen werd alleen maar bevestigd. Dit maal speelde het orkest veel te hard. De dirigent had geen oor voor de zangers en gaf alleen maar de inzetten aan. Het timbre van Carola Glaser was inderdaad niet erg aangenaam maar paste goed bij het onaangename karakter van Christine. Stephen Gadd als Hofkapellmeister Robert Storch zong overtuigend maar had beter ook de rol van de dirigent kunnen overnemen. De andere rollen zijn karikaturen.
Goed verwoord, Rudolph, ook wat je schrijft over Strauss is heel herkenbaar, een hoogtepunten cd volstaat in vele van zijn opera’s, roep ik wel eens. Volledig kan ik alleen Elektra/Salomo/Frau ohne schatten aan.
Salome dus
Helemaal mee eens Peter F ! Arme Carola Glaser die naar de dirigent keek wanneer in te zetten, maar David Zinman keek alleen naar zijn partituur. Na de pauze ging het m.i. beter. Misschien omdat hij tijdens het spelen zijn leesbril kreeg aangereikt ?
Arme Carola Glaser die naar de dirigent keek wanneer in te zetten, maar David Zinman keek alleen naar zijn partituur. Na de pauze ging het m.i. beter. Misschien omdat hij tijdens het spelen zijn leesbril kreeg aangereikt ?
Beste meneer Gerard, 100% mee eens. Voor mij mag “Der Rosenkavalier” er ook nog bij. “Ariadne auf Naxos”, “Capriccio” en blijkbaar ook “Intermezzo” behoren voor mij tot de categorie “maakwerk” (met zo hier en daar prachtige muziek, dat wel).
Een opera op het concertpodium vind ik eigenlijk altijd te hard. Ik snap niet dat zangers zich daaraan blootstellen. Orkestbakken zijn niet voor niets uitgevonden.
Madame Glaser was zeer ‘gekonnt’ maar ik miste poëzie, haar techniek is knap maar haar stem vind ik niet mooi. Hoor de opname met Lucia Popp en Fischer-Dieskau onder Sawallisch, dan merk je dat repetitietijd én idee over wat je zingt er toe doet.