Flemings laatste Marschallin uit op dvd
Renée Fleming kroop in mei 2017 voor de laatste keer in de huid van één van haar favoriete personages, Die Marschallin uit Der Rosenkavalier, de nog jonge vrouw die zich vroeg oud voelt worden en het daarom aanlegt met heel erg jonge minnaars. De productie is nu verschenen op dvd en blu-ray.
De Metropolitan Opera heeft zich gehaast om de opname van de live-uitzending van 13 mei uit te brengen. Het is een passend eerbetoon aan diva Renée Fleming, die deze schitterende creatie van Richard Strauss zo vaak heeft vertolkt. Flemings afscheid van haar paraderol kwam op het juiste moment, nu ze nog goed mee kan komen. Maar in een productie die niet alleen drijft op zang, maar tevens op sterk acteren, blijkt ze tegen haar Ochs en Octavian niet helemaal op te kunnen.
Waarschijnlijk in een poging om zo verstaanbaar mogelijk te zijn klinkt Fleming in de conversatiescènes een tikje krampachtig. Veel beter vergaat het haar als ze langere lijnen te zingen heeft. Voor haar grote schare fans is dat natuurlijk geen beletsel; het is op zich al prachtig dat ook Flemings laatste Marschallin voor het nageslacht bewaard blijft.
Strauss heeft naar verluidt eens verzucht dat zijn Rosenkavalier altijd verkeerd werd gecast, met een te oude Marschallin en een Ochs die duidelijk voorbij de houdbaarheidsdatum is. Hij vond dat Ochs een wat onbehouwen man van oude adel moest zijn, die weliswaar al een tienerzoon had, maar zeker de veertig nog niet was gepasseerd. Fleming lijkt hem gelijk te geven. Ze oogt te ouwelijk. Het gaat daarbij niet om haar werkelijke leeftijd; er bestaat ook nog zoiets als een afdeling kap en grime.
Opkomst Günther Groissböck: de ideale Ochs. Hij is een grote, aantrekkelijke man van veertig, die gezegend is met een onmiskenbaar komisch talent. Dat is verrassend als je hem kortgeleden nog zo prachtig koning Marke bij De Nationale Opera hebt horen zingen. Als Oostenrijker heeft Groissböck geen enkel probleem met de tekst. Hij beschikt over alle benodigde vocale middelen, met inbegrip van de kelderdiepe toon aan het einde van de tweede akte. Bovenal overtuigt hij als zelfverzekerde ‘sexual predator’, die succes gewend is.
Elīna Garanča nam met deze productie afscheid van het genre ‘Hosenrolle’. Dus van nu af geen Octavian en geen Cherubino meer van deze diva. Nog eenmaal kunnen we genieten van haar talent om razendsnel een genderwisseling uit te voeren. Eerst zet ze overtuigend en geloofwaardig een hitsige jonge kerel neer, het volgende moment maakt ze de vertaalslag naar een opgewonden kamermeisje dat prachtig inspeelt op Ochs’ wensen en verlangens.
In de derde akte, die zich afspeelt in een bordeel, neemt haar Mariandl zo onbeschaamd het heft in handen dat het is alsof ze zelf een professional is. Garanča horen zingen is altijd al fantastisch, maar haar zo zien acteren voegt nog een extra dimensie toe.
Volstrekt verschillend
Regisseur Robert Carsen situeert zijn Rosenkavalier niet halverwege de achttiende eeuw, zoals het libretto aangeeft, maar vlak voor het uitbreken van de Grote Oorlog en het verdwijnen van de Habsburgse monarchie.
Dit breukvlak tussen de bijna voorbije wereld van het keizerlijke Wenen en de tijd die wordt ingeluid door de Wiener Secession en het modernisme van bijvoorbeeld Adolf Loos wordt in deze productie uitgelicht door de volstrekt verschillende ensceneringen van de eerste en de tweede akte. De Marschallin woont in het verleden, in een klassiek ingericht paleis. De nouveau riche Faninal heeft zichzelf een huis laten bouwen waarin vooral aandacht is voor licht en ruimte.
Types van alle tijden
De nostalgie die verbonden is aan het verstrijken van een tijdperk wordt door librettist Hugo von Hofmannsthal weerspiegeld is het gemijmer van de Marschallin. Ze kijkt weemoedig terug op haar jeugd en heeft veel moeite met ouder worden. Zelfs zozeer dat ze de klokken in het paleis stilzet om de tijd een halt toe te roepen. Meer praktisch gericht is het aangaan van relaties met jonge mannen.
Renée Fleming is in staat beide aspecten fraai tot uitdrukking te brengen. Ze is melancholisch op het narcistische af, maar ook een uitgesproken cougar. Ochs is een roofdier, en daar weet Groissböck heel goed raad mee. Beide types zijn van alle tijden.
Waar Sophie meestal wordt neergezet als een uitgesproken ingénue is ze hier – anno 1914 – een bijdehandje dat niet over zich laat lopen. Erin Morley weet met haar lichte sopraan een geloofwaardige debutante neer te zetten, die ook qua spel haar twee ‘mannen’ Ochs en Octavian behoorlijk weerwerk kan bieden.
De bijrollen zijn stuk voor stuk goed bezet, in het bijzonder de Italiaanse zanger van Matthew Polenzani, die ook de interviews tijdens de pauze mocht afnemen “omdat hij toch al die tijd maar moest wachten op het slotapplaus”. Die interviews zijn als extraatje toegevoegd.
Opvallend is dat het openingstoespraakje door directeur Peter Gelb gewoon aan het begin is blijven staan. Men heeft zich duidelijk weinig moeite willen getroosten om van de liveopname een commerciële uitgave te maken. Helaas is dat overigens ook te horen aan de geluidskwaliteit, die de stemmen niet steeds goed doet uitkomen. Wat meer correctie voor het gemis van lijfgedragen microfoons was op zijn plaats geweest.
Carsen personenregie is fenomenaal en Sebastian Weigle laat het orkest van de Metropolitan Opera spelen zoals het een Strauss betaamt, uitstekend. Als afscheid van Fleming en haar Marschallin en van Garanča in haar laatste Hosenrolle is dit een must have. Maar voor de Ochs van Groissböck heb ik een lichte voorkeur voor de opname van de Salzburger productie in de regie van Harry Kupfer.