Münchner première voor Vêpres siciliennes
Verdi’s opera Les vêpres siciliennes was in 1969 voor het eerst én het laatst bij de Bayerische Staatsoper te zien, in de Italiaanse versie. Hoog tijd om de oorspronkelijke Franse versie bij het Münchner publiek te introduceren. De nieuwe productie van Antù Rumero Nunes maakt echter gemengde gevoelens los.
De jonge regisseur Antù Rumero Nunes is in München bekend van zijn omstreden Guillaume Tell. Les vêpres siciliennes heeft een soortgelijke thematiek: het is losjes gebaseerd op de opstand van de Sicilianen tegen de Franse bezetter in 1282. Nunes ensceneert het werk als een enorme, grauwe dodendans, waarin de liefde geen moment haar macht kan tonen.
De regisseur motiveert zijn benadering vanuit het feit dat Verdi en zijn librettisten Eugène Scribe en Charles Duveyrier een verhaal schiepen waarin alle protagonisten op de dood gefixeerd zijn en zich dichter verbonden voelen met hun overleden familieleden dan met hun levende. Zo redenerend plaatst Nunes de zangers op een zwarte, open bühne (ontwerp: Matthias Koch). Een overdreven groot industrieel zeildoek duidt daarbij in diverse opstellingen de locaties aan.
Victoria Behrs kostuums vormen een contrast. Ze zijn opulent en overdadig. Samen met de dodenmaskers komen ze musicalachtig over. Voordeel is dat het publiek moderne kleding bespaard blijft, tegenwoordig veelvuldig ingezet als stijlmiddel. Al lijken de uniformen van de Franse soldaten uit de productie van Andrea Chénier van vorig jaar gehaald te zijn.
Nunes’ personenregie en regie van het koor beperken zich grotendeels tot standaardgebaren en de vele sleutelscènes, zoals de verkrachting van de Siciliaanse bruiden, zijn vaak overtrokken. Toch ontstaat er een sterke atmosfeer, verder vooral gedreven en gevoed door de kracht van Verdi’s muziek.
Tussen de vierde en vijfde akte verandert dit. Daar voegt het regieteam, duidelijk op initiatief van dirigent Omer Meir Wellber, een techno-intermezzo in: oorverdovende elektronische muziek, met delen van de gecoupeerde balletmuziek uit de derde akte. Een muzikale ingreep die niet alleen volledig zinloos is, maar door het volume en de lengte ook als een stoorzender werkt. Het is lastig om je in de slotakte nog goed op Verdi’s meesterlijke muziek te concentreren en de finale blijft ongeloofwaardig en bleek. Wat niet helpt, is dat Henri zijn vader, de Franse stadhouder Guy de Montfort, net voor het vallen van het doek nog even wurgt.
Muzikaal was de uitvoering halfslachtig. Henri, het centrale karakter in de opera, werd bij de première vertolkt door Bryan Hymel. Aan het begin was direct te horen dat hij niet fit was, iets wat helaas niet voor de voorstelling bekendgemaakt werd. Niettemin wist de sympathieke zanger met zijn krachtige stemmateriaal in het grote duet in de derde akte, ‘Je n’en puis revenier’, een ontroerende intimiteit te bereiken. In de vierde akte moest hij meer hoesten, maar bleef hij in vorm. Na het technoballet gaven zijn stembanden het echter op, waarna Leonardo Caimi de rest van de partij vanaf de zijkant zong, terwijl Hymel de rol met de grootste moeite tot het einde bleef acteren.
De partij van de Siciliaanse verzetsstrijder Hélène is veeleisend. Naast zware dramatische passages van enorme omvang heeft ze ook lastige coloraturen te zingen, zoals in de beroemde siciliana ‘Merci, jeunes amis’. De jonge Amerikaanse Rachel Willis-Sørensen, die de rol aan het begin van de repetitieperiode had overgenomen van Carmen Gianattasio, was slechts deel opgewassen tegen de eisen. Haar intonatie was onzeker en ze was zichtbaar nerveus. Gaandeweg de avond groeide ze echter in haar rol. Niettemin miste ze in veel passages de nodige dramatische power. Haar stralende hoogte en prachtige coloraturen in de siciliana maakten veel goed, maar ze had de pech dat dat beroemdste nummer uit de opera direct na de technoherrie kwam.
De bruut Guy de Montfort was bezet met George Petean, geliefd in München. Zijn krachtige bariton gaf zijn karakter markante eigenschappen. Het ontbrak hem weliswaar enigszins aan nuance en gecultiveerdheid, maar hij bewees, vooral in het grote duet in de derde akte, dat hij uitstekend in staat is gevoelige frases te zingen.
Jean de Procida, leider van de opstand, werd gezongen door Erwin Schrott. Hij heeft het volume voor de rol, evenals de benodigde dreigende, donkere klankkleuren. Niettemin stoorde ook bij hem een onzuivere intonatie. Bij zijn entree, ‘Palerme! Oh mon pays’, kwam Schrott imposant voor de dag, terwijl hij in zijn indrukwekkende kostuum helemaal opging in zijn rol. Zijn bijna tedere omgang met de dansers van de Sol Dance Company (choreografie: Dustin Klein) kwam prachtig over.
Het fantastische koor van de Staatsoper (instudering: Stellario Fagone) benutte de talrijke koorscènes om zijn grootse kunnen te demonstreren. Omer Meir Wellbers muzikale directie vond ik wisselvallig. Na een elegante en uitgebalanceerde ouverture koos de jonge Israëli telkens weer tempi die zo snel waren dat de zangers het amper konden volgen. Ook bedekte hij de solozang vaak met machtig fortissimospel uit de orkestbak.
Het premièrepubliek gaf de zangers, het orkest en de dirigent een vriendelijk applaus, maar het regieteam kreeg duidelijke blijken van ongenoegen te horen. Mijns inziens kan deze enscenering na het schrappen van het techno-intermezzo prima in het repertoire opgenomen worden.
Les vêpres siciliennes is nog tot en met 29 juni te zien. Zie voor meer informatie de website van de Bayerische Staatsoper.
1 Reactie
Hoe is het toch mogelijk dat regisseurs steeds weer in staat zijn om deze prachtige Verdi-opera de nek om te draaien!! Je gaat steeds vaker verlangen naar concertante uitvoeringen.