Omroepkoor schittert in unieke Bernstein
Een uitbundig Vrijdagconcert was het, de uitvoering van Bernsteins White House Cantata op 8 juni. Hoewel het Radio Filharmonisch Orkest schitterde onder Wayne Marshall, misten de solisten soms de juiste ‘vibe’. De allergrootste bewondering dwong het Groot Omroepkoor af.
De componist van West Side Story die zijn krachten bundelt met de tekstschrijver van My Fair Lady? Als dat geen triomf wordt, zal geldschieter Coca-Cola in 1976 gedacht hebben. Helaas, al na zeven opvoeringen viel het doek voor 1600 Pennsylvania Avenue. Zowel Leonard Bernstein als Alan Jay Lerner leden zwaar onder dit beschamende fiasco.
Wat mankeerde er aan de musical over de presidentiële echtparen tot circa 1900 en hun fictieve zwarte bedienden? Naast een gekunsteld theater-in-het-theaterconcept lag het vooral aan Lerners focus op de racistische rode draad in tweehonderd jaar Amerikaanse onafhankelijkheid. In het feestelijke bicentennial-jaar viel dit opgeheven vingertje van twee notoire ‘liberals’ niet in goede aarde.
Bernsteins muziek mixt niettemin op verrukkelijke en caleidoscopische wijze talloze typisch Amerikaanse stijlen. Eind vorige eeuw redde een concertversie, A White House Cantata, de fraaiste nummers van de vergetelheid. Als seizoensslot verzorgde het AVROTROS Vrijdagconcert in een goedgevuld en met Amerikaanse vlaggen getooid TivoliVredenburg een welkome Nederlandse première.
De Engelse dirigent Wayne Marshall, expert in twintigste-eeuwse Amerikaanse muziek, ontlokte in de prelude warme en waardige klanken aan het fors bezette Radio Filharmonisch Orkest en het neuriënde Groot Omroepkoor. Stilte voor de storm, want al snel buitelden de kenmerkende energieke ritmes over elkaar heen. Na hun eerdere Bernstein-prestaties dit seizoen heeft het orkest diens idioom volledig in de vingers, getuige heerlijk brutaal koper en vinnig slagwerk.
In een ‘Stars and Stripes’-vestje vertolkte de Britse bariton Mark Stone alle presidenten, hooguit wat sjeu ontberend in de meer frivole incarnaties. Zijn George Washington kreeg in de opening fantastisch tegenspel van koorleden in kleine rolletjes. Koordirigent André Thomas, gespecialiseerd in negrospirituals, had wonderen verricht, zoals bijvoorbeeld ook bleek uit de ‘soul’ van het schijnbaar simpele ‘Welcome home, Miz Adams’.
Heidi Stober vertolkte de eerste van haar First Ladies in ‘Take Care of this House’, het enige redelijk bekende nummer. Ik miste in Stobers fraaie lyrische sopraan iets van de overtuigingskracht die Roy van Vugt wel legde in zijn hartbrekende solo als ontsnapte slavenjongen Little Lud. Dankzij een discrete versterking hield de jongenssopraan zich goed staande tegenover de operaster in hun samenzang. Wat een kranige prestatie van deze slechts 12-jarige muzikant!
Tenor Lukhanyo Moyake (volwassen Lud) zong ietwat houterig, maar aandoenlijk zijn met ‘blue notes’ gekleurde liefdeslied aan Seena, vertolkt door sopraan Nicole Cabell. Hun huwelijksviering zette Bernstein op een wervelende calypso, die beide zangers helaas kluisterde aan de lessenaars. Bewust koos de componist zwarte muziekstijlen voor de bedienden, maar Moyake en Cabell toonden in mijn oren niet altijd optimale feeling voor deze muziek.
Indrukwekkend was echter hoe Cabell haar pure operastem benutte in ‘This Time’, een grimmig beeld van de angst onder de zwarte bevolking. Mark Stone raakte nog diepere snaren met de gewetensnood van president Monroe in ‘The Mark of a Man’, in zekere zin het emotionele hart van het werk.
Een schaamteloze parodie is de sonatina over de historische Britse brandstichting in Washington, met ritmisch gesproken rolletjes boven pseudoklassieke elegantie (klavecimbelklanken uit de synthesizer!). Opnieuw verbluffende individuele koorleden met hilarische, bekakte accenten en pure musiceervreugde in hun a-capelladrinklied (basis van het huidige Amerikaanse volkslied), tot een onweersbui de brand en het leedvermaak doofden. Jan-Willem Schaafsma, bekend van vele solorollen, had Admiral Cockburns “oh shit” misschien nog iets vetter kunnen aanzetten…
Nee, politiek correct was de spitsvondige Lerner niet, en zijn goedbedoelde teksten kunnen makkelijk verkeerd vallen. Wijselijk schrapte men het ‘n-woord’ uit ‘Bright and Black’, dat na de pauze, met marshmallows en fudge voor de bezoekers, het eind van de slavernij vierde via een sarcastische begrafenis van Uncle Tom. Bas Lars Terray verdient extra lof voor zijn rolletje als Henry en de wijze waarop hij met selecte koorcollega’s de solisten qua swingtalent overtroefde.
Een tour de force is ‘Duet for One’, waarin een uitgaande en inkomende presidentsvrouw elkaar in gedachten beschimpen. Heidi Stober overtuigde niet meteen als de ordinair knauwende Julia Grant, maar kwam gaandeweg op dreef, al lagen de coloraturen van heilig boontje Lucy Hayes haar duidelijk beter. Patricia Routledge, bekend van de comedy Schone Schijn, was in 1976 aanmerkelijk geestiger, maar de Cantata wordt nu standaard bezet met operastemmen.
Met gekke hoedjes maakte het koor een waar feestje van ‘The Grand Old Party’, vrolijk voorbijgaand aan de satirische context. Het opheffende slotensemble ‘To Make us Proud’ voerde Marshall tot een daverende climax, beloond met een prachtig boeket voor letterlijk alle betrokkenen. Op Lerners begrafenis verklaarde Bernstein nog altijd trots te zijn op hun samenwerking, een sentiment dat vrijdag bovenal afstraalde op het koor en hun voortreffelijke coach André Thomas.