Met een fraaie Scarlatti naar zondagschool
Enscenering is een groot woord voor de aanpak die Thomas Höft tijdens het Festival Oude Muziek losliet op Agar et Ismaele. Muzikaal boeide Alessandro Scarlatti’s jeugdwerk, al was het vocale niveau wisselend. De Neue Hofkapelle Graz speelde zeer fantasievol, wat plussen en minnen bood.
Aan belangstelling geen gebrek donderdagavond in de Utrechtse Stadsschouwburg: na aanvangstijd plaatste men nog stoelen bij, terwijl de orkestleden deels staand het podium al vulden. Dat riep direct vragen op aangaande de beloofde enscenering, die dan ook feitelijk uitbleef. Midden in de met spanning vertolkte sinfonia keek een op gaasdoek geprojecteerde oudere vrouw ons plots somber aan. Vanaf de zijlijn begon co-curator Thomas Höft uit een Duitstalige bijbel te lezen.
In deze tijd van ontkerkelijking heeft vast niet iedereen paraat hoe Abraham zijn slavin Hagar en hun beider zoon Ismaël verdreef, op aandringen van zijn vrouw Sara, die als 90-jarige alsnog Isaak had gebaard. Maar opname van de Genesis-verzen in een programmaboekje had mijns inziens volstaan. Nu braken de steeds terugkerende lezingen, met overbodige videobeelden van zwijgende acteurs als de personages, de spanningsboog die Scarlatti zo knap in zijn eerste Italiaanse oratorium trok.
Juist het ontbreken van een verteller kenmerkt de Romeinse oratoria rond 1700, eigenlijk vermomde opera’s waarmee men het theatervijandige kerkbeleid omzeilde. De speelplaatsen waren dikwijls privépaleizen van notabelen, die zich hun operageneugten niet lieten ontzeggen. Vermoedelijke opdrachtgever kardinaal Benedetto Pamfili, 24 jaar later ook Händels mecenas, koos dit ongewone thema in 1683 mogelijk uit persoonlijk motief: zijn vader verbande hem naar de spreekwoordelijke woestenij van een kerkloopbaan, terwijl zijn broer het leeuwendeel van de erfenis opstreek.
Het libretto kiest onvoorwaardelijk partij voor de schuldeloze Ismaele en zijn moeder, terwijl Sara als booswicht dient. Claire Lefilliâtre gaf de rol veel profiel met haar heldere, soms wat schelle sopraan. Ze trok mooie lijnen in haar lamento, maar deed Sara’s veeleisende coloraturen niet altijd recht. In het duet met Abramo bleek een manco dat de hele avond stoorde: de zangers wilden op elkaar inspelen, kregen daartoe ook enige ruimte, maar de partituren in hun handen vergalden elke theatrale illusie.
De kledij was standaard concert-chic, uitgezonderd Doron Schleifer als knaap Ismaele in jeans en openhangend shirt. Zijn als sopranus geafficheerde ijle stem contrasteerde wonderlijk en niet 100 procent zuiver met zijn ‘ouders’ in hun terzet, een absoluut hoogtepunt van het werk. Verbluffend hoe de hooguit 23-jarige Scarlatti hier elke emotie raak treft, zowel het ongeloof en de gekwetstheid van beide smekelingen als de strengheid die de vader zichzelf afdwingt.
Een Israëlische countertenor in de rol van stamvader van de Arabieren was vast een bewuste keus
Gekwelde solo’s vlak voor en na de pauze gaven Abramo’s dilemma meer diepte. Jochen Kupfers royale bariton, zoals verwacht van een ervaren Wagnervertolker, lichtte kernwoorden sonoor uit, maar klonk eerder licht larmoyant dan werkelijk emotioneel betrokken. Ook de fluwelen alt Franziska Gottwald (Agar) leek aanvankelijk wat afstandelijk, bijvoorbeeld in haar troostaria richting Ismaele.
Deels kwam dit door de keuzes van Michael Hell, één van de twee leiders van de Hofkapelle. In veel aria’s domineren korte herhaalde motieven in het continuo en Hell dreef met uiterst inventief maar nadrukkelijk klavecimbelspel de zang soms te veel in een hoek. Aangezien Hell geregeld dubbelde op blokfluit, bleken de continuo-opties gelukkig gevarieerd, inclusief verrassend geroffel op barokgitaar.
Echt tot bloei kwam de uitvoering in de woestijnscène. Een wankele snelle aria van Schleifer deed me afvragen hoeveel trefzekerder de originele castraat, of nu een vrouwenstem, zou hebben geklonken. Maar een Israëlische countertenor in de rol van stamvader van de Arabieren was vast een bewuste keus en het timbreverschil tussen moeder en zoon deed hun hartbrekende duetten zeker goed.
Subtiel leidde eerste violiste Lucia Froihofer de strijkers door de hypnotische aria ‘Speranze’, bestaande uit twee meesterlijk verweven simpele motieven. Schleifers onopgesmukte noblesse ontsteeg nu technische vraagtekens en zijn smartelijke arioso deed de tijd stilstaan. Ook Gottwald ontroerde in de breed ademende recitatieffrasen die Scarlatti op sleutelmomenten ontplooit. Fijnzinnige ornamenten sierden haar laatste aria vol ingetogen verdriet.
Een haast banaal contrast bood de door orgel begeleide verlossende slotaria met Lefilliâtre als weinig hemelse Engel. De echte verrassing kwam van Arabische muziek door het vierkoppige Nouruz-ensemble, waarvoor de overige betrokkenen op de vloer plaatsnamen. Höfts gesproken inleiding betrof de islamitische visie op het verhaal van een elfde-eeuwse Perzische geleerde (ontdekte ik thuis).
Een cynicus zou kunnen opmerken dat het Festival hiermee punten scoort op de diversiteitsschaal, al twijfel ik niet aan de oprechtheid van de makers. Een concertuitvoering met minder pretenties was mij evenwel liever geweest, maar de kwaliteit van Scarlatti’s nog steeds onderschatte oeuvre maakte de trip naar Utrecht zeker de moeite waard.