Carsen brengt gitzwartgerokte Don Carlo
Robert Carsen tekende voor de regie van deze productie van Don Carlo in Aalto Opera Essen, die het in 2020 al tot de generale repetitie had gebracht voordat alles op de lange baan werd geschoven. Maar gelukkig was het voor mij op 30 april j.l. (en voor alle Don Carlo liefhebbers al vanaf de première op 12 mei) eindelijk zover en het is het wachten waard geweest.
Het is mijn favoriete Verdi opera en daarin zal ik zeker niet alleen staan. Overigens staan alle producties die door scheidend intendant Hein Mulders waren geprogrammeerd in de voorbije corona periode voor het komend seizoen alsnog op het affiche. Hij is er dan zelf niet meer bij maar dat seizoen is nog geheel ‘van hem’.
Er werd gespeeld in een eenheidsdecor van Radu Boruzescu, een sombere hal van twee verdiepingen hoog die naar achteren toeloopt. Op de begane grond zijn er deuren, op de tweede etage is een galerij met bogen die op afroep geopend kunnen worden. Bij aanvang is alles gesloten en bevinden we ons in het klooster waar Karel V is begraven, of toch niet?
Carlo zit alleen in die lege ruimte en heeft een schedel in zijn handen. Het is een wat gezochte verwijzing naar Hamlet. Carlo is verliefd op zijn stiefmoeder en heeft de pest aan zijn vader. Bij Hamlet gaat het om een moeder en een stiefvader, zoiets.
Voor de kostumering heeft Petra Reinhardt in Carsens concept weinig ruimte voor eigen inbreng gekregen. Carsen ziet een totale versmelting van kerk en staat, het totalitaire christendom uit de 16e eeuw met de Inquisitie als het machtsapparaat dat de bevolking bij de les houdt. Visueel wordt dit verbeeld door alles en iedereen in soutanes en habijten te laten rondlopen, de vrouwen met zwarte sluier. Nog nooit eerder zag in zoveel zwartrokken op het toneel. Ook ketterij en politiek ongenoegen wordt in elkaar geschoven. In de auto da fe scène wordt geen onderscheid gemaakt tussen de veroordeelde ketters en de Vlaamse smekelingen. Ze krijgen allemaal een nekschot als de plechtigheid voorbij is. Om het een beetje aan te dikken ensceneert Carsen ook nog een boekverbranding tegen het einde.
Tebaldo, een fijne rol van Liliana de Sousa, mag als enige lagere hoveling haar sluier zo nu en dan afdoen. Eboli loopt voortdurend zo rond en Elisabetta onderscheidt zich door een witte sluier die ze echter al gauw afdoet waardoor ze vrijwel opgaat in de eenvormige zwarte massa.
In deze setting komt het niet als een verrassing dat de Grandinquisitor een grotere rol speelt dan gebruikelijk. Om te beginnen is hij niet blind en hoogbejaard maar eerder een type als Lavrenti Beria die een spin is in het web van intriges waarmee hij het hof in zijn greep houdt. Hierin wordt ook Posa betrokken die niet echt wordt doodgeschoten maar slechts een schijnexecutie beleeft.
In de laatste akte worden zowel Filippo als Carlo afgeknald en verschijnt Posa in vol ornaat compleet met kroon: de Grandinquisitor heeft het rijk ten derde male een koning gegeven.
Karel V (of zijn schim) is hier dus niet de deus ex machina, altijd een beetje onbevredigend natuurlijk en historisch volledig onjuist. Carsen zal gedacht hebben dat hij er dan net zo goed een ander zelf bedacht einde aan kon geven. In werkelijkheid werd Carlo door zijn vader opgesloten met de bedoeling hem zo te laten sterven, zelf leefde hij nog tamelijk lang en ongetwijfeld niet echt gelukkig al trouwde hij na de jong gestorven Elisabetta nog een vierde keer, ditmaal met zijn nichtje Anna van Oostenrijk.
Carsen licht onopvallend het één en ander uit dat meestal aan de verbeelding wordt overgelaten. Zo ziet hij de liefde tussen Elisabetta en Carlo als geheel wederzijds en zodoende de bestaande situatie voor beiden als een even grote frustratie. Tijdens hun duet in de eerste akte zit Elisabetta op de grond en vlijt Carlos zijn hoofd in haar schoot. Hij kust haar, beiden schrikken terug.
Carlos benadrukt hoezeer hij van haar houdt en de reactie is veelzeggend: dood dan je vader en sleep je moeder bloedbevlekt naar het altaar. Dat is geen sarcasme maar een verspreking, ze laat onwillekeurig blijken waar ze van droomt, hoe misdadig dat ook is. In liefde en oorlog…. Gevolg is dat Carlo zich daarna nauwelijks nog kan beheersen en zoveel risico gaat nemen dat hij door Eboli gemakkelijk kan worden ontmaskerd.
Wat Carsen ons ook laat zien is de verhouding tussen Filippo en Eboli. Beiden zijn ongelukkig en zoeken troost bij elkaar, seks als compensatie bij gebrek aan een echt liefdesleven. Als Elisabetta de gravin van Aremberg troost die net op ruwe wijze door Filippo van het hof is verwijderd, staat ver weg in een deuropening Filippo te smoezen met Eboli, zo te zien spreken ze af voor die nacht. Later komt Eboli zelf met dat beruchte juwelenkistje Filippo’s studeerkamer binnen, op blote voeten en gekleed in een zwarte onderjurk. Even later komt de vorst zelf de slaapkamer uit, ze helpt hem zich aan te kleden, hij verwacht de Grandinquisitor elk moment.
De regie van het koor is, zoals we van Carsen gewend zijn, fenomenaal. Hij laat hen in de eerste en tweede akte veel met witte bloemen doen, lelies, een verwijzing naar het Franse hof. Zingen doen ze ook, absoluut top. Dat brengt ons bij de solisten.
Ante Jerkunica geeft bijzonder mooi gestalte aan Filippo II, hier nog meer een geïsoleerd persoon dan in een minder totalitaire enscenering. Hij is een bas van het ‘Gremin’ type en kan zowel de barse potentaat als de door zelfmedelijden geteisterde echtgenoot overtuigend tot leven brengen.
In zijn confrontatie met de Grandinquisitor hangt hij tussen beide types in, de vorst wankelt, beseft hoe gering zijn macht eigenlijk is. Wie kan beschikken over het zielenheil van anderen heeft altijd het laatste woord, geen vorst is opgewassen tegen een kerkelijk anathema. Karl-Heinz Lehner was een voortreffelijke angstaanjagende ‘NKVD-monnik’.
Gaston Rivero vertolkte, als gast in Essen, de titelrol meer als een verliefde man, die pas tot stilstand komt als hij met zijn hoofd tegen een muur aanknalt, dan als een gefrustreerde Infante met politieke ambities. Zijn zang beviel me uitstekend, het acteerwerk was soms wat geforceerd.
Met name in de scènes met Posa werd hij daarin niet echt geholpen, onduidelijk bleef of dat aan Carsen lag of aan zijn tegenspeler. De rol van Posa is dubbel bezet dus het is steeds weer even wennen natuurlijk. Zaterdag 30 april werd Posa gezongen door ensemblelid Tobias Greenhalgh die helaas op alle fronten tekort schoot. Deze bariton was duidelijk nog niet opgewassen tegen de eisen die een Posa stelt en de voorstelling leed daar duidelijk onder. Pijnlijk duidelijk werd dit al direct in de eerste ontmoeting van Posa en de Infante met het duet waarin ze elkaar eeuwige trouw en vriendschap beloven. Dit kwam in het geheel niet uit de verf, ik was blij toen het afgelopen was. Harde woorden maar het is niet anders.
Gelukkig viel er op het front van de beide donna’s volop te genieten. Gabrielle Mouhlen wist als de verliefde koningin veel indruk te maken met haar totaalvertolking al had ik soms wat moeite met de stemklank.
Het had er de schijn van alsof ze laveerde tussen een lage mezzo en een sopraan waarbij tijdens het schakelen de overgang nogal nadrukkelijk te horen was. Ik kan me niet herinneren Elisabetta bij vlagen bijna als door een alt gezongen te hebben gehoord. Niettemin was ik zeer over haar te spreken.
De echte hoofdrol was echter weggelegd voor de Eboli van Nora Sourouzian die haar visitekaartje afgaf met een luchtige gemakkelijke vertolking van het lied van de gesluierde koningin en vervolgens zich ontpopte als een tijgerin in haar confrontatie met Carlos en Posa. Met haar uitsmijter ‘O don fatale’ zou ze iedereen van het podium hebben geblazen, ware het niet dat ze daar in haar eentje stond te zingen. Prachtige zangeres.
In de bak zat als altijd de Essener Philharmoniker. Het orkest was in topvorm met een speciale vermelding voor de blazers, zowel hout als koper, zeldzaam belangrijk in deze opera. Het geheel stond onder leiding van Andrea Sanguineti die zich misschien net iets teveel op zijn orkest richtte gelet op de kleine oneffenheden die ik meende te bespeuren in het samenspel tussen de bak en het toneel. Maar misschien ben ik nu iets te kritisch. Het was een schitterende avond.
Don Carlo in Essen is nog te zien op 21 mei, 9 en 19 juni
Verder lezen, lijken en luisteren
Voor wie haar nog niet goed of helemaal niet kent, een kleine kennismaking met Gabrielle Mouhlen.
Jordi Kooiman sprak vorig jaar met intendant Hein Mulders over alle Corona problemen.
Don Carlo liefhebber en kenner Peter Franken zag ook de Franse versie uit de Metropolitan Opera.
Een introductie op de voorstelling van Don Carlo in Essen