Mijn operaweek van New York tot Den Haag
Als hoofdredacteur van Place de l’Opera heb ik het voorrecht om heel veel naar de opera te gaan in Nederland en ook daarbuiten. Ik schrijf zelf weinig recensies, op een kleine uitzondering na. Dat laat ik meestal over aan onze recensenten, die dat week in week uit voor u doen. Ik ben meer van de interviews of achtergrondverhalen en ik wil u nu een kijkje geven in wat er zoal in een week op mijn pad kwam.
Fedora
Het begon vorige week op zaterdag met een speciaal privébezoek met mijn partner aan New York, waar ik ook naar de Met ging om Fedora te zien.
Een bezoek aan de Met is altijd een belevenis. Elke keer ben ik weer onder de indruk van de entree, het plein met de fonteinen, de immense trap met links en rechts op de eerste verdieping de Chagall muurschilderingen die hij maakte voor de opening van de nieuwe Met en de productie van Die Zauberflöte in 1966, de productie waarin Cristina Deutekom zoveel succes boekte als Koningin van de Nacht.
Terwijl collega Peter Franken in de Pathé bioscoop in Rotterdam zat, mocht ik plaatsnemen in de immense zaal van de Metropolitan Opera in New York. De live in HD-uitvoering zou naar meer dan duizend bioscoopzalen uitgezonden worden en vanaf mijn plek zag ik minstens 6 camera’s die de handeling moesten gaan vastleggen en doorstralen. Zoals wel vaker bij de LIVE in HD-uitvoeringen gaat het cinemapubliek voor bij de mensen in de zaal, want na alle mooie introductieverhalen die voor ons in New York onzichtbaar bleven, kwam de Maestro pas ‘to the pit’, rond 13.15 lokale tijd. Peter en alle andere bioscoopbezoekers kregen die introductie wel te zien en hoewel ik beloofd had te zwaaien, ben ik blijkbaar niet de wereld overgegaan.
Ik zag een haast over realistische Fedora in de regie van David McVicar. Hoewel ik zeker houd van wat sommigen tegenwoordig ‘libretto-getrouwe producties noemen’, wordt de absurditeit van het verhaal van Fedora wel heel erg aangezet door de productie. Alles is groots en meeslepend, de zangers doen hun best om in de personages te duiken, maar hoeveel misverstanden en brieven die elkaar gekruist hebben met alle dodelijke gevolgen van dien, kan je als 21steeeuwsetheaterbezoeker serieus nemen? Misschien is een tussenvorm waarbij wat abstractie de invulling van de anders wel heel er pompeuze en ongeloofwaardige vertellingen ten goede zou kunnen komen, een betere manier om deze werken te presenteren. Hoe het ook zij, Sonya Yoncheva zong met haar inmiddels welbekende prachtige stem, maar ook helaas met haar evenzo welbekende ruime vibrato en wat onderkoelde vertolking. Piotr Beczala maakt alles van de rol, inclusief een kleine overdosis aan snikjes en ‘Italiaans of Slavisch’ temperament.
Peter Franken beschreef in zijn recensie alles al, behalve dan wat er achter de schermen in de Met gebeurt. Hoewel het theater op vele punten gemoderniseerd is sinds de opening in 1966, is de theatertechniek op sommige punten traditioneel. Een leger aan inspicienten trekt en rolt met decorstukken alsof we wat dat betreft ook nog in de tijd van Fedora zijn. De bioscoopgangers konden dit trouwens ook zien in de pauze van de opera.
Ook het publiek is aan de traditionele kant. Veel van de New Yorkse dames verschijnen nog steeds in vol ornaat in de opera en omdat hun chauffeurs vaak met gonzende motoren klaar staan, verlaten de in bont gehulde en met juwelen behangen operaliefhebsters veelal zo snel mogelijk de zaal en de open doekjes zijn dan ook relatief kort.
Ik poseerde nog een keer bij de poster van Fedora en dook de kroeg in voor een zaterdagnamiddag borrel.
Giulio Cesare
Op maandag was ik alweer in Amsterdam om daar de première van Giulio Cesare van De Nationale Opera bij te wonen. Ook daar schreef Place de l’Opera (Martin Toet) een recensie over dus ik zal mij beperken tot een enkel commentaar. Waar ik na het overdreven realisme van Fedora bijna smachtte naar een mogelijk provocerende, abstracte productie van Calixto Bieito, zag ik een ongeïnspireerde, slechte en lui geregisseerde voorstelling. Heel duur schooltoneel, in een prachtig en indrukwekkend decor, met flauwe, platte en onzinnige ‘grapjes’ en banaliteiten die het werk zeker te kort deden. Muzikaal was het best in orde met een kanttekening hier en daar, maar scenisch was het een dieptepunt. Ok, ik heb een of twee keer gegrinnikt, maar was boos dat een zogenaamd getalenteerd ‘enfant terrible’ van de operawereld, zich er in mijn ogen met een ‘Jantje van Leiden’ had afgemaakt. Emmanuelle Haïm en haar musici en de solisten zorgen voor enkele muzikale juweeltjes, maar ook die konden het niet bolwerken tegen de non-regie van Bieito.
Schaunard Award
Op dinsdag had ik het grote genoegen met enkele van mijn collega’s de Schaunard Award aan Jordi Kooiman te overhandigen voor 12,5 jaar aan de wieg en aan het roer van Place de l’Opera staan.
Renée Fleming en Evgeny Kissin
Woensdagavond was ik bij een recital in het Concertgebouw van twee giganten in hun vak; pianist Evgeny Kissin was de pianist, Renée Fleming de zangeres. Samen creëerden ze een grootste, maar intieme avond waarbij weer eens bewezen werd dat ook in de Grote Zaal liederen zonder overdreven opera volume, volledig tot hun recht komen. In de handen van muzikale supersterren, die overduidelijk heel erg veel met elkaar deelden, klonken de liederen en pianostukken van Liszt, Schubert, Duparc en Rachmaninov als parels aan een flonkerend snoer vol details en schoonheid. Kissin weet klanken uit de piano te toveren, die in het kleinste pianissimo tot in de uithoeken van de zaal doorklinken en in zijn luidste fortes nooit grof of overdreven schallen. Daarbij weet hij in de solostukken en de liedbegeleidingen zoveel nuances te vinden en dynamische verschillen aan te brengen, dat elke werk een rijkdom en pracht kent die ik niet heel erg vaak gehoord heb.
Renée Fleming, na een wat wollig begin in ‘Suleika’ van Schubert, groeide en bloeide mee op die golven van pianoschoonheid en wist net als Kissin elk lied te voorzien van alle denkbare kleuren en klanken. Haar Duitse en Franse liederen waren geparfumeerd waar nodig, doorleefd en met nog steeds een prachtig stralende sopraan stem. In Rachmaninov (en dan met name in ‘Een droom’) was er ruimte voor wat meer volume in de climaxen en dat leverde Renée Fleming, inmiddels toch ook al bijan 64 jaar, moeiteloos. De Franse liederen leken voor de Amerikaanse sopraan geschreven te zijn en haar uitvoeringen waren meer dan bijzonder. ‘Oh quand je dors’ van Listz en ‘Extase’ van Duparc waren echt prachtig en het duo leek samen één gedachte te hebben over de werken. Een waar feest en een bijzondere avond, die na het officiële programma nog eens drie toegiften opleverde. Tijdens Corona hadden Kissin en Fleming op duizenden kilometers afstand van elkaar, het ‘Ave Maria’ van Schubert als een troostend lied voor de wereld gestreamd. Nu kwam het lied met een wens voor vrede voor onze tijd ‘die nu meer dan nodig is’ zoals Flleming het zelf aankondigde en klonk nu samen in één zaal. Langzamer dan ik het ooit gehoord heb, maar toch nog bewegend en ontroerend, vol vertrouwen in elkaar! De laatste toegift, hoe kan het ook anders, was ‘Morgen ‘van Richard Strauss. Het werd een verstild, diep bewogen hoogtepunt en de zaal durfde na de laatste klanken van de piano haast niet in een ovatie los te barsten. De stilte voor die storm van applaus en bravo’s was misschien wel de mooiste stilte die ik sinds de ‘Winterreise’ van Dietrich Fischer Dieskau en Alfred Brendel in 1984 in dezelfde zaal gehoord heb.
Ballet tussendoor
Donderdag had ik een mooie balletavond in de Filmhallen, met ‘Rode rozen en Toritillas’ van Christopher Wheeldon uit het Royal Opera House in Londen en zelfs daar kwam nog ‘opera’ voorbij want er werd in de laatste scene mooi gezongen door mezzosopraan Siân Griffiths.
DNOA Tripple bill.
Vrijdag was een rustdag op het redigeren en wat schrijven na en zaterdag ging ik naar Amare in Den Haag waar ik genoot van een avond door de Dutch National Opera Academy. De studioleden presenteerden zich in twee werken van Haydn en een van Krenek (Peter Franken schreef erover).
De luxe van pianist Peter Nilsson die op de forte piano voor een warme en toch ook waar nodig puntige begeleiding van mezzosopraaan Sterre Decru zorgde in de cantate ‘Arianna a Naxos’, legde een stijlvollle basis waarop de gulle en warme stem van de zangeres en haar grote muzikaliteit tot bloei konden komen. Met indrukwekkend en ontroerend stil tegenspel van niemand minder dan tenor en voormalig artistiek leider van DNOA Alexander Oliver werd het een prachtige en indrukwekkende voorstelling. Diepe wanhoop en eenzaamheid prachtig verklankt in een stijlvolle simpele enscenering, door een groot talent. Met wat kleine vocale verbeteringen kan Sterre Decru hopelijk uitgroeien tot een heel grote ster!
Kreneks moeilijke, grappige en ook wat geforceerde kameropera What price confidence? werd levendig en sprankelend opgevoerd. Regisseur Michiel Dijkema had de jonge solisten flink wat bühnevaardigheden bijgebracht, precies waar dit soort producties voor bedoeld is. Pianist Daan Boertien was een geweldige begeleider op de moderne vleugel.
Na de pauze kwam het hoofdgerecht, een opera van Haydn, L’isola disabitata, waarvoor de krachten van het Orkest van de Achttiende Eeuw en Kenneth Montgomery waren aangewend. Wat een luxe en rijkdom voor deze aankomende operazanger om me deze mensen op te kunnen treden en vooral ook te kunnen repeteren. Eerder schreven we al wat Kenneth Montgomery en regisseur Michiel Dijkam meebrachten aan kennis en ervaring en daar maakten alle zangers gretig gebruik van. Het moeilijke zingen van begeleide recitatieven, zonder monitoren om de dirigent te zien, maar blind varend op het vertrouwen tussen dirigent en zanger, ging alle zangers heel erg goed af en het was de perfecte afluiting van een sprankelende avond in Den Haag.
De week sloot ik af met het lezen en redigeren en aanvullen van de recensies van onze medewerkers en toch ook nog stiekem een beetje te luisteren naar ander opera’s op Youtube! Alsof ik nog niet genoeg had gehoord en gezien. Maar ja, het is nu eenmaal mijn grote liefde en deze week was weer een heerlijke liefdevolle!
Toegift
Het ‘Ave Maria’ van Franz Schubert door Renée Fleming en Evgeny Kissin in 2020