Vox Luminis geeft Johannes tere kracht
De typerende felle tinten van Bachs Johannes Passion bleven vrijdag in TivoliVredenburg enigszins verhuld door de even typerende broze lyriek van Vox Luminis. De transparante samenzang en het dito orkestspel van Café Zimmermann lieten echter welsprekende details opbloeien.
Elke jaar biedt de stortvloed aan Bachpassies nieuwe invalshoeken, al bleef de geplande surprise van het AVROTROS Vrijdagconcert – een Matthäus-Passion van zoon Carl Philipp Emanuel – op 12 april uit. Maar met ‘gewoon’ de Johannes van vader Bach prikkelde de eerste samenwerking van vocaal ensemble Vox Luminis en barokorkest Café Zimmerman zeker ook. Gelijktijdig debuteerde William Christie met ditzelfde werk bij het Concertgebouworkest.
In Utrecht noch dirigent noch beroemde solisten: subtiel gebarend was leider Lionel Meunier één van Vox Luminis’ twaalf zangers, in een rij opgesteld achter het vijftienkoppige orkest. Toch was het niet een gebrek aan coördinatie of volume als wel aan beklemming waardoor het majestueuze openingskoor me niet direct bij de kladden greep. Anderzijds suggereerde de ingetogen concentratie een gemeenschap in eerbied samenkomend, wat paradoxaal goed aansluit bij de heftige verteltrant van de Johannes.
Door de nadruk op de Bijbeltekst en het vrij beperkte aria-aandeel verwijst dit werk sterker dan de uiterst barokke Matthäus naar oudere en logischerwijs soberder passietradities. De gebruikte koralen zijn ook ouder en daar speelde Vox Luminis haar grootste troef uit. De perfect op elkaar afgestemde zangers gaven Bachs subtiele harmonisaties het effect van één stem met talloze kleurschakeringen.
In de veertien turba-koren schieten de stemmen juist alle kanten op, wat het werk grotendeels zijn felle karakter geeft. Een kleine bezetting is hier dramatisch geloofwaardig: het betreft immers groepjes hogepriesters of soldaten, niet een volksmenigte. In de zelden zo helder ervaren klankbouwsels bleef het venijn onderbelicht, wat soms ook gold voor het weldadig soepele spel van Café Zimmermann.
Eén van de twee oprichters, Céline Frisch, was op het orgel het centrum van zowel het orkest als het continuo, maar cellist Petr Skalka zette de treffendste accenten. Ook de cellofiguraties in het dobbelen om Jezus’ mantel klonken heerlijk evocatief. Hier toonde Evangelist Raphael Höhn één van zijn talrijke subtiliteiten: Bach vatte de oudtestamentische profetieën in langzame tempi, maar Höhn rondde ‘das Los geworfen’ af met een huppeltje, alsof hij zelf ook een gooi wilde doen…
Naast een vlekkeloos vocaal parcours trof me de verwonderde kwaliteit van Höhns vertolking. Hij bleef evenver van nuchtere verslaggeving als van goedkoop sentiment, hoewel de onderhuidse deernis in zijn stem bij vlagen hartbrekend was. Bovenal was hij een bevlogen verteller, die haast zichzelf nog leek te moeten overtuigen van het geheim dat hij wilde delen.
Tekenend voor de collectieve sfeer noemde het boekje niet welke zangers de aria’s zouden zingen en zelfs de toewijzing van ‘rollen’ bleek onjuist. Mogelijk overbelast had Meunier de Jezus-partij aan Sebastian Myrus overgedragen. Diens mildheid, door het continuo omringd met een aureool, paste eigenlijk beter bij de Matthäus-Jezus dan bij de charismatische en zelfbewuste figuur in de Johannes.
Een gemiste kans dat Jezus’ confrontatie met Pilatus, een zowel qua stem als qua uiterlijk robuuste Geoffroy Buffière, niet oog in oog op het voortoneel plaatsvond. Dat had de ‘realtime’ dramatiek versterkt van dit centrale deel, mijns inziens het meest opera-achtig, juist door het ontbreken van bespiegelende aria’s, waarvoor de zangers overigens wel voor naar voren traden.
Het tintelfrisse geluid van Alex Chance contrasteerde fraai met de sonore viola da gamba in ‘Es ist vollbracht’. Bijna ging het krachtig triomf roepende middendeel zijn jeugdige macht te boven, maar knap hoe hij op ‘Trauernacht’ zijn countertenor tot een fragiele draad terugnam.
Zsuzsi Tóth zette ‘Zerflieβe, mein Herze’ wat scherp en benauwd in, om vervolgens haar kwetsbare sopraan diep ontroerend te laten meevoeren met de tranenstroom van fluit, jachthobo en fagot.
De lieflijke Caroline Weynants had met de eerste sopraanaria een basis van vertrouwen gelegd, die tenor Raffaele Giordani gelijk aan flarden zong in ‘Ach, mein Sinn’. Zijn onbehagen had ik graag nog expressiever beantwoord gehoord door Café Zimmermann. Niet vlekkeloos, maar met strakke tonen en een vleugje Italiaanse passie trok Giordani zijn hondsmoeilijke bogen in ‘Erwäge’.
Prachtig (hoewel begrijpelijkerwijs wat vermoeid aan het einde) zong Sebastian Myrus tevens de basaria’s, dus ook na zijn sterven als Jezus. Volgens sommigen absurd, maar ook te zien als fraaie symboliek van ‘God onder de mensen’. Het arioso ‘Betrachte’ vatte voor mij de avond in een notendop: zoals de stekelige luit met moeite het zoete legato van stem en strijkers doorbrak, zo toonde het schrijnende drama zich in deze uitvoering slechts aarzelend. Het vergelijkbaar discreet ingezette applaus hield opmerkelijk lang aan.
Vox Luminis en Café Zimmermann voeren de Johannes nog op in het Zuiderstrandtheater in Den Haag (17 april) en het Muziekgebouw aan ’t IJ (18 april).