Zoete zomerserie: Zigeunerliebe
Arthaus Musik heeft de afgelopen jaren diverse operettefilms uit de jaren zeventig op dvd gezet. Ze zijn wat oubollig, tamelijk sentimenteel en mierzoet. Maar toch ook wel leuk. In een zoete zomerserie bespreken we er drie van Franz Lehár. Nummer twee: Zigeunerliebe.
Zigeunerliebe is minder bekend dan Franz Lehárs grootste hit, Die lustige Witwe. Toch was de ‘romantische operette’ na z’n première in 1910 een tijd lang populairder bij het publiek. Hoewel het werk na 1945 uit beeld verdween (zal het te maken hebben met de behoorlijk stereotype wijze waarop zigeuners worden neergezet?) mag die vroege populariteit toch een indicatie zijn van de kwaliteit van de operette.
En inderdaad: de partituur is prachtig. Aria’s, duetten, koorstukken, orkestinterludes, vele vioolsolo’s: er ontbreekt niets en alles is overgoten met een heerlijke zigeunersaus. Toegankelijk en zeer lyrisch, echt een makkelijk en prettig luisterbaar werk.
De plot vind ik minder interessant dan die van bijvoorbeeld Paganini (zie deel één van de serie). Een jong meisje dat twijfels heeft over haar verloving, van het verlovingsfeestje wegvlucht, verdwaald raakt in haar droom over een zigeuner, maar uiteindelijk toch terugkeert naar haar geliefde: het heeft nou niet bepaald veel om het lijf.
Componist, dirigent, regisseur en producent Václav Kaslík maakte in 1974 een tv-film van de operette. Voor zijn werk geldt eigenlijk hetzelfde als Eugen Yorks Paganini-film van een jaar eerder: het is anno 2013 gedateerd en soms wat knullig en tuttig. Tegelijk is het helemaal wat je je voorstelt als je het verhaal leest. Je krijgt wat je verwachten kan. Niks nieuws en experimenteels, maar een mooi en kleurrijk stukje nostalgie. En ook daar zijn genoeg liefhebbers voor te vinden, dunkt me.
Hoe is de film muzikaal gezien? De meest vocale rollen zijn bezet door solisten met operaervaring, maar over het geheel genomen vind ik de zang toch een treetje lager staan dan wat je in opera’s te horen kunt krijgen.
Janet Perry (de twijfelende dochter) heeft een jonge stem, met een vederlichte hoogte. Qua muzikale interpretatie blijft ze echter vrij oppervlakkig.
Colette Lorand (Ilona) heeft een forse, dramatische stem in huis. Tenor Adolf Dallapozza (de aanstaande van de dochter) zingt naar behoren, maar kan niet op tegen de krachtige, stoere tenor van zigeuner Jószi, gezongen door Ion Buzea. Heerlijk, hoe spartaans hij zijn frases aanzet en hoe triomferend hij de hoogte in kan rijzen. Voor mij is hij het muzikale hoogtepunt van de film.
Het Münchner Rundfunkorchester speelt onder Heinz Wallberg gepassioneerd en de vele vurige vioolsolo’s van Günther Salber zijn om van te smullen.
De operettefilms van Franz Lehár zijn zowel los als samen in een box te verkrijgen.
5Reacties
“Het is anno 2013 gedateerd en soms wat knullig en tuttig”, aldus Jordi. Nooit begrepen waarom andere kunstvormen, bijv. schilderkunst en literatuur, niet langs de “anno 2013”-meetlat worden gelegd. Is Emilie Brontë anno 2013 niet truttig? En wat te denken van het “Groepsportret van de regentessen van het Oudemannenhuis” van Frans Hals? Tuttigheid in optima forma! Als het om schilderkunst en literatuur gaat, zijn we wel bereid om de intrinsieke waarden van het kunstwerk te waarderen en onze “anno 2013”-bril even af te zetten. Waarom dan niet bij de operette, zoals die zo’n 40 jaar geleden op authentieke wijze werd vormgegeven? God verhoede dat de Bieito’s en Konwitschny’s hun klauwen hier ook naar uitstrekken…
Olivier: 40 jaar geleden was operette al vervalst, dat gebeurde al eind jaren dertig. Lees maar eens de boeken en artikelen van Kevin Clarke daarover. Of kijk op de site van Operetta Research Center
Amsterdam
http://www.operetta-research-center.org/main.php
Ik ken Kevin Clarke’s theorieën, er zit absoluut veel aannemelijks in, hoewel bepaalde hypothesen soms met wel heel erg veel kunst- en vliegwerk worden omarmd. Ik geloof er zelf niet zo in dat Kalman en Lehar in feite vermomde maatschappijcritici waren die hun operettemelodieën uitsluitend als parodie bedoelden. Maar voor de wijze van appreciatie van deze films (NB: Clarke spreekt zelf over “het Filmmuseum in Amsterdam, waar kopieën van fantastische operettefilms te vinden zijn”) is de mate van authenticiteit niet eens van principieel belang. Als men mijn in eerste instantie gemaakte opmerkingen goed leest (of gewoon: leest), dan begrijpt men dat het hier om kritiek op het hanteren van de “2013-meetlat” gaat. Clarke is dat trouwens ook herhaaldelijk tegengekomen in zijn prijzenswaardige inspanningen voor de kunstvorm operette: men is bang voor “oubollig” te worden versleten en geostraceerd te worden door het Grachtengordel Presidium van de Goede Smaak. Een gevaarlijke situatie, want het kan niet genoeg gezegd worden: God verhoede dat de Bieito’s en Konwitschny’s hun klauwen hier ook naar uitstrekken…
Konwitschny heeft Land des Lächelns en de Csárdásfürstin geregisseerd. Tijdens die laatste productie kwam het tot een rechtzaak tussen hem en de intendant van de Semperopera:
http://www.klassikinfo.de/Interview-Peter-Konwitschny-ue.232.0.html
Heb geen van beide producties gezien, helaas.
Bedankt voor de link, Remko. Een feest der herkenning, dit interview: “Unsere Zivilisation ist nicht mehr zu retten. Die Anzeichen für die Katastrophe werden immer deutlicher, aber die Wirtschaft lässt nicht zu, dass das wahrgenommen wird” Und so weiter, und so weiter, om met Johann Strauss Jr te spreken: het Perpetuum Mobile dat Konwitschny heet! Het zijn venijnige uitzaaiingen, deze door onze cultuurfilosoof onder handen genomen Land des Lächelns en de Csárdásfürstin. Het goede nieuws is dat we al een tijd in remissie zijn…