Gekortwiekte Thijl toch indrukwekkend
Na zo’n twee jaar voorbereiding en met de medewerking van enkele honderden vrijwilligers in de rol van orkestmusicus, koorzanger, figurant, kostuumnaaier en wat al niet, kon het Utrechtsch Studenten Concert zaterdagavond de opera Thijl van Jan van Gilse in première brengen. Op een plek waar vroeger gevechtsvliegtuigen raasden, klonken nu de strijdzangen van de geuzen.
Opera in een boerenweiland, opera in een steengroeve, opera in een paleistuin, opera in een manege: ik spoedde me als recensent naar heel wat atypische locaties voor muziektheater. Sinds zaterdagavond is daar een voormalige vliegbasis bijgekomen. Nederland mag dan geen specifiek operaland zijn, toch wordt in de zomermaanden op velerlei plekken opera gevierd.
De vliegbasis is omgetoverd tot een natuurgebied van rust en ruimte. In het midden verrees een kolossaal museum, waarin de historie van Nederlands militair handelen te kijk staat. Onder de royale luifel van het gebouw is speciaal voor Thijl een tijdelijk theater opgebouwd met behulp van tientallen containers, die in een halve cirkel rond het speelpodium en een soort orkestbak zijn geplaatst. Een oplopende tribune met redelijk zittende stoeltjes biedt plaats aan 700 bezoekers. Het podium toont als achtergrond het silhouet van een stadje. Ervoor een lange, diagonale loopplank, in neerwaartse lijn. Die komt uit in een met zand gevulde vloer.
Het is een enorme en hoge ruimte, die wat betreft het geluid nogal resoneerde met die containerwand. Door de open orkestbak dijde het geluid van het honderdkoppige Utrechtsch Studenten Concert soms al te sterk uit.
Belangrijk hoogtepunt
Jan van Gilse schreef tussen 1938 en 1940 een symfonisch gekleurde opera met de allure van Wagner, Richard Strauss en Erich Korngold. Gezien het aantal grote en kleinere solorollen (ruim vijftig), de koorbijdragen en de massascènes kan Thijl zonder meer als een grand opéra worden omschreven.
Thijl – de strijder voor recht en vrijheid, door librettist Hendrik Lindt ontleend aan de roman La légende d’Ulenspiegel (1868) van de Belg Charles de Coster – werd op tragische wijze in het leven van de componist weerspiegeld. Van Gilse, werkzaam in Duitsland, verzette zich al sinds 1933 tegen de nazi’s. Hij verliet Duitsland en kwam vanaf 1940 in een gevaarlijke situatie doordat hij protesten organiseerde. Hij moest onderduiken, waarbij hij de handgeschreven partituur van Thijl – drie flinke folianten – steeds meenam en liet verstoppen. Gesloopt door ziekte en het verdriet om het verlies van zijn beide zonen (als verzetsmensen geëxecuteerd) stierf hij in 1944.
Opvoering van zijn opera kwam pas in 1976 in zicht, toen Jan Huckriede als directeur van het toenmalige Amsterdams Philharmonisch Orkest en Anton Kersjes als chef-dirigent besloten tot een concertante uitvoering van het eerste en tweede bedrijf in het Concertgebouw. De bijval was zo groot dat Hans de Roo, intendant van De Nederlandse Opera, besloot tot een scenische productie van de drie bedrijven. In het Holland Festival van 1980 vond de wereldpremière plaats, met een keur van Nederlandse zangers. De jonge John Bröcheler creëerde met zijn volle en lyrische bariton de titelrol, met naast hem de even jonge, lichte sopraan Thea van der Putten als Thijls geliefde. Anton Kersjes leidde het Amsterdams Philharmonisch.
Het was een artistiek hoogtepunt in de Nederlandse operacultuur, dat jammer genoeg bij zeven voorstellingen bleef en geen verder vervolg kreeg. De tweede opvoering, 38 jaar later, kan als een even belangrijk hoogtepunt worden aangemerkt.
Het is op zich al een geweldige prestatie om een operaproductie op poten te zetten waarvan om te beginnen de partituur helemaal gereconstrueerd moest worden uit het handschrift, omdat de partijen die in 1980 werden gebruikt onvindbaar bleken. Belangrijker nog was de keuze voor een onbekend werk van Nederlandse signatuur. Dat is oor en oog hebben voor cultureel erfgoed!
Volksliederen
Naar de mening van het artistieke team, aangevoerd door dirigent Bas Pollard en regisseur Wim Trompert, zou de opera wijdlopig en te lang zijn. Daarom werd vooral in de proloog en in het eerste en tweede bedrijf flink geschrapt.
Het eerste bedrijf speelt zich af op de markt in het Vlaamse Damme. Thijl wandelt rond met een doedelzak, als een speelse snuiter die in een allegorische spotternij de paus en koning Filips op de hak neemt. Het is zijn maatje Lamme die met insinuerende toevoegingen duiding geeft aan Thijls verhaal.
Dat Thijl nog niet de verzetsstrijder is, blijkt uit zijn flirt met een rijke dame, de Schone van Dudzele. Dat ergert Nele, die in een lied haar verdriet uitzingt. Van Gilse en Lindt gebruikten daarvoor een bekend volksliedje, ‘Bedroefde herteken’ (hartje). Maar de gelieven verzoenen zich en zingen een loflied op de liefde en op Vlaanderen: ‘Boven de bloesems van de appelaars stijgt de leeuwerik’. Een schitterend onderdeel in dit eerste bedrijf. Dat sluit af met de waarschuwing dat Thijl door een verklikker wordt gezocht en moet vluchten.
Voor dit eerste bedrijf schreef Van Gilse kleurrijke, sfeerschilderende muziek met aansprekende melodieën, zoals het prachtige ‘appelaarslied’, en gebruikte hij volksliederen zoals het befaamde ‘Slaat op den trommele’, dat aan het eind van het bedrijf doorklinkt als Thijl vlucht.
In de regie is het alsof de titelfiguur al vanaf het begin een geus is. In zijn rol van Thijl gedraagt bariton Anthony Heidweiler zich stoer en zo zingt hij ook. Dat werkt niet goed in de voordracht van het ‘appelaarslied’, dat veel lyrischer had moeten klinken. Sopraan Aylin Sezer drukte de liefdesvervoering beter uit. Door het overluide orkest kwam deze scène niet tot zijn recht. Een mooie expressie gaf Irene Hoogveld aan de Schone van Dudzele, waarbij Heidweiler in zijn eenkleurige, harde stemkarakter de speelse aard van zijn rol niet waarmaakte.
Vlammenklank
Het tweede bedrijf bleek door de schrapzucht flink gekortwiekt, om niet te zeggen verminkt. Van Gilse en zijn librettist Lindt plaatsten de levendigheid en vrijheidszin van Vlaanderen tegenover de starheid en de dictatuur van Filips II. Hijzelf en zijn hof verschijnen vier keer in een pantomime, waarbij een zanger een hekelende ballade zingt. Alle pantomimes waren eruit gehaald, waardoor de aanleiding van het conflict Vlaanderen-Spanje onduidelijk bleef en het verhaal over de opstand contour miste. Twee ballades bleken geschrapt, de twee andere verplaatst of ingekort. De rol van de zanger bleek toebedeeld aan Lamme, in de persoon van bas Pierre Mak, die de prachtige ballades met passie zong.
De sfeer van opstand kreeg in de orkestbegeleiding steeds meer karakter, zoals in de scène waarin Klaas, de vader van Thijl, wordt veroordeeld tot de brandstapel. Bas Nanco de Vries zong het afscheidslied van Klaas ontroerend, begeleid door een vlammenklank van schetterende blazers en een ondergrond van grommende contrabassen.
In het tweede bedrijf speelt de viskoper een sleutelrol, omdat hij Klaas en anderen heeft verlinkt. Met een superieure uitstraling gaf tenor Marcel Reijans gestalte aan de verrader.
Slaat op den trommele
Thijl keert terug om de opstand te organiseren. In een herberg leidt dit tot een confrontatie tussen de soldaten en Thijl (hier past Heidweiler naadloos in de rol) en zijn ruige aanhangers, die de strijdkreet ‘’t Is van te beven de klinkaard’ aanheffen. In een groots geregisseerde scène groeide de orkestbegeleiding uit tot een pandemonium van klanken. In een ballade werd vervolgens de strijd tussen Spanjaarden en geuzen bezongen, waarna de hit van de opera losbarstte: ‘Slaat op den trommele, van diredomdijne’, met verve gezongen door een voortreffelijk koor.
Het derde bedrijf – na de pauze – begint met het strijdlied en vrolijke marsmuziek als Thijl en zijn geuzen terugkeren van de verovering van Gorkum. Er is vrijwel niets geschrapt, want Lindt en Van Gilse zorgden voor een perfecte en compacte situatie. Thijl komt in conflict met legeraanvoerder Lumey, die de gevangengenomen monniken wil ophangen. Thijl verzet zich, want hij heeft hen juist vrijlating beloofd. Hij verdedigt het recht op vrijheid, dat ook moet gelden voor deze katholieken. Heidweiler zong en acteerde deze scène in grootse stijl, begeleid door driftige orkestklanken met het ‘Slaat op den trommele’ als leidraad.
Woest wordt Lumey (dubbelrol voor Nanco de Vries) en beveelt dat Thijl moet worden opgehangen. Nog net op tijd verschijnt Nele, maar Thijl is zo in shock dat hij sterft in haar armen. Op dat moment zette de treurmuziek in, een orkestraal lamento dat als los concertstuk enige bekendheid heeft. Dirigent Bas Pollard en zijn voortreffelijke studentenorkest zorgden voor een memorabele vertolking dankzij de vol klinkende strijkers, de mooie en krachtige hout- en koperblazers en de uitgebreide slagwerkgroep. De regie vulde de muziek stijlvol aan met een pantomime met de dood in een boot en een soort dodendans van de opgehangen monniken en andere slachtoffers van de Spaanse terreur.
In aansluiting zong Aylin Sezer als de treurende Nele op intense wijze haar ‘Bedroefde herteken’ . Maar eind goed, al goed: Thijl herleeft, want ‘Slapen kan Vlaanderen, maar sterven kan het niet’, zingt hij trots. Nele reageert met ‘Zie je hoe de boomgaard bloeit’ en jubelt op ‘Thijl, het is lente’, een mooie hoge uithaal. Einde van een indrukwekkende openluchtproductie, die dankzij het stralende warme weer goed gedijt.
Thijl is tot en met 17 juli te zien. Zie voor meer informatie de website van Thijl.