Berend Eijkhout: Sprinkhaan en Jezus
Volop in ontwikkeling, ‘want een zanger is nooit af’, stort bariton Berend Eijkhout zich de komende tijd op zijn rollen in Een lied voor de maan bij De Nationale Opera en uitvoeringen van de passiemuziek van Bach. Hij ontdekte tijdens een studie Nederlands het zingen en koos voor de muziek, vertelde hij aan François van den Anker.
Het gesprek met Berend Eijkhout vond plaats voordat bekend werd dat de theaters tot en met 31 maart gesloten blijven. Hoe en wanneer de voorstellingen van Een lied voor de maan worden ingehaald en welke uitvoeringen van Bachs passiemuziek zullen doorgaan, is op het moment van schrijven nog niet bekend.
Bariton Berend Eijkhout heeft het druk deze weken. ‘Overdag ben ik een sprinkhaan, ’s avonds zing ik Jezus’, zo klinkt de wonderlijke maar accurate samenvatting van zijn artistieke leven op dit moment. Al hoort daar voor de volledigheid bij dat hij overdag ook aardworm is en ’s avonds soms discipel of gelovige.
Sprinkhaan en aardworm is hij in de voorstelling Een lied voor de maan, die op 18 maart bij De Nationale Opera in première gaat. De familieopera (6+) is gebaseerd op een boek van Toon Tellegen, dat verklaart de dierenkarakters. De Christuspartij, en soms de andere basrollen, zingt Eijkhout deze vastentijd in de verschillende uitvoeringen van Bachs passiemuziek. In zijn agenda staan er tien, waarvan de eerste twee deze week in het Amsterdamse Concertgebouw plaatsvonden.
Berend Eijkhout woont in Leiden, met zijn vrouw en twee kinderen, in een echte woonbuurt vol bakstenen huizen. Is het een echt operazangershuis? ‘Deze huiskamer is redelijk geluidsvrij, er grenzen geen buren aan, dus ik kan herrie maken zonder overlast te veroorzaken’, vertelt de zanger. Er staat een piano en naast de deur een cd-kast, met de favoriete muziek. ‘In mijn vrije tijd hoef ik geen klassieke muziek te horen. Wel graag Franse chansons, van Brel tot Piaf. Techno hoor ik ook graag, en reggae. Maar ik hou erg van de stilte. Dat maakt dit voor mij ook het huis van een operazanger. Het is hier stil, zodat ik tot rust kan komen.’
Hij zit op de punt van zijn stoel als hij herinneringen ophaalt aan de tijd – voor de dertigjarige zanger nog maar kortgeleden – dat hij Nederlands studeerde en een ontdekking deed. ‘Ik ben hier in Leiden vanuit Schoorl, waar ik opgroeide, komen wonen om Nederlands te studeren. In mijn middelbareschooltijd had ik weleens gezongen en ook wat lessen gehad. Hier in Leiden ben ik naast mijn studie lid geworden van het koor van Collegium Musicum. Ik kreeg al snel solo’s en dirigent Gilles Michels stimuleerde me om meer met de muziek te gaan doen. Hij zag hoeveel plezier ik in het zingen had.’
‘Wat me aantrok in het zingen, is dat het zo compromisloos is. Je kunt je nergens achter verschuilen. Wat je brengt, dat is het. Het is een-op-een. Fantastisch aan zingen is dat je geest en je lichaam compleet met elkaar samenwerken en bijna in elkaar overvloeien. Dat gevoel miste ik in de academische wereld, daar voelde ik me een wandelend hoofd. Het zingen was bevrijdend en ik werd er heel enthousiast van. Dat is door de jaren niet veranderd. Er zijn zangers voor wie de wereldtop het enige doel is, maar voor mij geldt dat niet. Ik ben tevreden met de plek waarop ik nu ben. Ik wil verder komen, maar alles gaat de verwachtingen die ik ooit had nú al te boven.’
Berend Eijkhout was al een paar jaar onderweg met zijn studie Nederlands toen hij besloot zich aan te melden voor de vooropleiding van het conservatorium. Zijn besluit viel in juni, toen er alleen in Rotterdam nog audities gepland waren. ‘Ter plaatse ontdekte ik dat er een pianist was, die echt bij mij zou spelen. Ik had er niet eens aan gedacht een pianopartituur mee te nemen.’
De studie Nederlands ging door, Eijkhout deed twee masters in dat vak en studeerde af met een scriptie waarin hij de procedures onderzocht die werkzaam zijn in de poëzie van Lucebert en die ook te vinden zijn in de muziek van Igor Stravinsky. ‘Of dat academisch enig hout sneed, vraag ik me af, maar ik had er veel plezier in.’ De scriptiejury van de Vlaamse Poëzieprijs 2014 vond kennelijk van wel, die beoordeelde het werk als ‘vernieuwend en vruchtbaar’. Hij werd beloond met een jaarabonnement op de Poëziekrant en een poëziepakket.
‘Het was een pittige tijd, met hard werken’, herinnert Berend zich. ‘Op het conservatorium was ik erg onder de indruk van de gedrevenheid. Iedereen wist waar hij of zij naartoe op weg was. Door mijn studie in Leiden had ik nog wat anders, ik hoefde niet mijn hele identiteit op te hangen aan het zingen. Andersom werkte het ook: als ik op de universiteit baalde, dacht ik: ik ga lekker zingen.’
‘Ik had in die tijd het idee: als je zang studeert, ga je ofwel soleren bij amateurkoren, dat zijn zangers, of je zingt bij een professioneel koor, zoals het Nederlands Kamerkoor. Die hebben solisten en dat zijn dan de echt goede zangers. Ik weet nog dat ik na een jaar Rotterdam in Den Haag ging studeren bij Frans Fiselier. Hier in Leiden bezocht ik een uitvoering van de Matthäus-Passion in de Pieterskerk. Daar stond mijn docent. Dat is dus een goede zanger, dacht ik, hij zingt voor een professioneel koor de solo’s. In mijn ogen was dat het werkveld.’
‘Leuk, er is nog meer repertoire dan oratorium, dacht ik wat naïef toen ik lied en opera ontdekte. In lied kun je nog veel preciezer, intiemer en gelaagder zingen. En bij opera kun je spelen, er zijn personages en kostuums. Je kunt helemaal een karakter worden, en je hebt interactie met je medespelers. Toen werd ik weer enthousiaster! Alsof het speelvlak nog veel groter was dan ik al dacht. De vrijheid die ik bij het zingen voelde, kreeg er een extra dimensies bij.’
Na de vooropleiding in Rotterdam ging Eijkhout naar het conservatorium in Den Haag. Hij kreeg er les van Frans Fiselier en Gerda van Zelm. Later volgde hij masterclasses bij onder anderen Elly Ameling en Hans Eijsackers op het Internationaal Vocalisten Concours en nam hij individuele lessen bij bekende namen als Nadine Secunde en Luca Pisaroni. ‘Ik heb bij veel zangdocenten proeflessen genomen. Tegenwoordig heb ik les van Marcel Boone en die zegt altijd: zangles is boodschappen doen, je neemt mee wat je komt halen.’ Ik hou ervan om zelf de verantwoordelijkheid te houden. Ik wil liever niet in de ‘stal’ van een zangdocent. Zo blijf je als het ware eigenaar van je eigen instrument. Dat geef ik niet graag uit handen.’
‘Toen ik afstudeerde in Den Haag en mijn diploma kreeg, gaf mijn docent Frans Fiselier me een hand en zei: gefeliciteerd, collega. Dat ontroerde me. Het lukt hem om oratorium, lied en opera te combineren en dat is ook mijn ambitie. Er is zo veel moois, alle genres kunnen van elkaar profiteren. Ik wil het niveau daarvan steeds hoger maken, met mensen werken met wie ik op één lijn zit.’
‘Mijn dochter was drie weken toen ik mijn diploma kreeg. Ik zag bleek en had wallen onder mijn ogen. Door de kinderen – we kregen later nog een zoon – wist ik dat iets als een operastudio in Duitsland niet mijn keuze kon zijn. Ik wilde niet twee jaar op afstand in een operahuis voor niet zo veel geld werken. Met spelcursussen en lessen over technieken die je bijvoorbeeld helpen inspiratie te krijgen als die even weg is, werk ik aan mijn kwaliteiten. Ik doe veel sport, yoga en naast die drukke agenda plan ik bewust periodes met rust. Dan neem ik intensief zanglessen en coachings. Dat gaat door, want een goede zanger is nooit af.’
‘De koprol die ik moest maken, heb ik hier in de huiskamer eindeloos geoefend’
‘Mijn eerste operaervaring deed ik op in Frankrijk, in 2015 bij de Opéra Mosset. Ik zong Figaro als superheld in Il barbiere di Siviglia. Dat smaakte naar meer. Later zong ik in een productie van Acis & Galatea van Händel bij BarokOpera Amsterdam. We droegen in die voorstelling heel complexe pakken, onesies, die voor het aan- en uittrekken een half uur vroegen. Je droogde uit in het kostuum, maar veel drinken kon niet, want de pauze was vanwege het kostuum te kort om naar het toilet te kunnen.’
‘Hele rare dingen heb ik op het gebied van regie niet meegemaakt. Ik zorg altijd dat ik fysiek in vorm ben. Heel leerzaam was de Don Giovanni met het Orkest van de Achttiende Eeuw. In de semiconcertante uitvoeringen op concertpodia hadden we geen rekwisieten, geen decor en weinig bewegingsruimte. Dan ga je helemaal terug naar de kern van het verhaal, en de relaties tussen de personages. Fysiek uitdagend was het om surfer te zijn in Meermeisje bij Holland Opera. In de choreografie moest ik één van de danseressen liften, en op de koprol die ik moest maken, heb ik hier in de huiskamer eindeloos geoefend.’
Opera is en blijft een wezenlijk onderdeel van zijn werk als zanger, maar lied en oratorium hebben in zijn hoofd en zijn agenda een eigen plek. Afgelopen weken gaf hij met pianist Felix Justin een huisconcert in Amsterdam. Het programma vermeldde werk van Schumann, Barber, Brahms en Vaughan Williams. Een dag later vormde het duo het drukbezochte voorprogramma van een recital door Matthias Goerne in het Muziekgebouw aan ’t IJ.
‘In mijn auto heb ik een voorraadje filterkoffiesetjes, meegebracht uit Japan’
Op zondag 8 maart is het passieseizoen voor Berend Eijkhout begonnen. Hij zong in de Johannes Passion de baspartij en was – ook in het Concertgebouw – een paar dagen later als Christus te horen in de Matthäus-Passion. Het is oratorium, maar de zanger die de Christuspartij of één van de andere rollen zingt, personifieert dat karakter. ‘Voor een partij als die van Christus ga ik na met welke intentie hij heeft gesproken en welke indruk dat op de mensen maakte. Dat vertaal ik naar wat ik zelf zou doen. Ik moet daar als mezelf staan, anders is het fake. Het is geen acteren in de theatrale zin van het woord, ik probeer niet de vorm over te dragen, maar de inhoud. In onze onttoverde en seculiere maatschappij is het een moment van bezinning. Het is prachtige muziek en ik heb elke uitvoering wel een emotie of gedachte die de moeite waard is.’
‘Dat passieseizoen heeft een heel andere kant, het is ook een soort sport. In de niet altijd even warme kerken bereid je je voor en zing je het werk van Bach. Een manier om warm te blijven tijdens de uitvoering is één been een klein beetje optillen. Al je spieren spannen dan aan en dat geeft warmte. Ik heb soms thermisch ondergoed aan en in mijn auto heb ik een voorraadje filterkoffiesetjes, meegebracht uit Japan. Die heb ik voor als de koffie niet zo goed is.’
Overdag repeteert Eijkhout in Amsterdam aan de familieopera Een lied voor de maan, naar een boek van Toon Tellegen en op muziek van Mathilde Wantenaar. ‘De muziek is echt heel mooi, we zijn er nu tweeënhalve week mee bezig en er is geen moment geweest dat ik dacht: nou weet ik het wel. Bij de eerste doorloop was ik echt ontroerd. Een DNO-productie waarvoor ik gevraagd was, dat voelt toch ‘voor het echie’. Voor de eerste repetitiedag had ik mijn overhemd gestreken en er moet heel wat gebeuren voor ik dat doe.’
‘Een lied voor de maan is een echt Toon Tellegen-verhaal, met antropomorfe dieren die doen als mensen. Het gaat over de mol die eigenlijk heel eenzaam is. Ze ziet de maan en vermoedt dat die ook wel eenzaam zal zijn. Ze maakt een lied voor de maan om hem op te vrolijken. Ze brengt het naar de sprinkhaan, de dirigent. Die rol speel ik. Maar bij het instuderen gaat het mis, want de mol moet een kruis zijn. Het stuk zit vol knipoogjes naar opera.’
‘Kunst kan relevant zijn, ook zonder maatschappelijk engagement’
‘Ik heb de luxe dat ik kan kiezen, en ik kies bewust. Komende zomer zing ik in de stadsopera De Reiziger in Den Bosch. Nieuwe muziek, die wordt geschreven door Mark van Platen. Ik vind het leuk en belangrijk om nieuwe muziek uit te voeren. In deze voorstelling wordt het publiek met boten door de grachten van Den Bosch geleid door een vluchteling. Dat maatschappelijke spreekt me aan, zonder dat ik zelf een missie of een boodschap wil uitdragen. Kunst kan relevant zijn, ook zonder maatschappelijk engagement.’
‘Ik moet denken aan een regel van Lucebert, op wiens werk ik afgestudeerd ben: ‘De ruimte van het volledig leven tot uitdrukking te brengen.’ Dat kan in een opera of bij de Matthäus-Passion. Omdat je als volledig mens op de bühne staat en je je wat mij betreft bewust moet zijn van de wereld waarin je leeft, is dat onderdeel van het vak. Je moet je als mens, en dus als kunstenaar, rekenschap geven van grote maatschappelijk thema’s.’
De voorstellingen van de familieopera Een lied voor de maan zijn voorlopig afgelast. Mogelijk gaan de uitvoeringen in april in Eindhoven en Maastricht wel door. Meer informatie vindt u op de websites van het Opera Forward Festival en Opera Zuid. De agenda van Berend Eijkhout is te vinden op zijn persoonlijke website.