AchtergrondNieuws

Harry Kupfer gaf DNO verrassende toekomst

Een Berlijner was hij in hart en nieren, Harry Kupfer. Hij werd er geboren op 12 augustus 1935 en hij stierf er op 30 december 2019. Zijn werkterrein lag er, vooral bij de Komische Oper. Hij was er van 1981 tot 2002 de artistiek leider. En bij de Staatsoper vierde hij triomfen in samenwerking met Daniel Barenboim. Maar hij liet ook diepe sporen na in Nederland, bij De Nationale Opera.

Harry Kupfer keerde in 2011 nog eenmaal terug naar Nederland om bij Opera Zuid Katja Kabanova te regisseren. (© Morten de Boer)

Er was al een andere wind gaan waaien bij de toenmalige Nederlandse Operastichting wat betreft de regie met de komst van de Oost-Duitse regisseur Götz Friedrich. Vanaf 1972 droeg hij zes regies bij, onder meer de spraakmakende Don Giovanni met de bloedvlek. In het voetspoor van Friedrich volgde de eveneens Oost-Duitser Harry Kupfer, ook getraind in de regieopvattingen van de Duitse theatervernieuwer Walter Felsenstein.

Felsenstein was zowel oprichter van de Komische Oper in 1947 als artistiek leider tot zijn dood in 1975. In het theater aan Unter den Linden, in de schaduw van de Staatsoper, ontwikkelde hij een stijl van operaregie vanuit humanistische en politiek gekleurde opvattingen. Een regie moest relevant zijn voor de maatschappij en de toeschouwers in de zaal.

Kupfer was volbloed operaregisseur. “De muziek levert mij de beelden op. Met tekst alleen kan ik niets beginnen. Ik regisseur nooit toneelstukken. Als ik een partituur lees of de muziek hoor, dan krijg ik informatie over hoe de tekst geïnterpreteerd kan worden. Jammer genoeg kan ik niet zelf zingen; als ik over een stem had beschikt, was ik nooit regisseur geworden”, aldus Kupfer in een interview dat ik met hem had in 1992 toen hij in het Muziektheater Die Frau ohne Schatten voorbereidde in samenwerking met dirigent Hartmut Haenchen.

Het was één van de spraakmakende regies die hij sinds 1977 voor DNO maakte, in totaal acht titels, waarvan vier in nauwe samenwerking met decor- en kostuumontwerper Wilfried Werz. Hij wist de machtsstructuren spectaculair in beeld te brengen, zoals met de draaiende piramide in Die Frau.

Voltreffer

Kupfer kwam bij DNO binnen met Elektra van Richard Strauss, gedirigeerd door Michael Gielen, die Kupfer had aanbevolen. Het was meteen een voltreffer op 3 februari 1977 in het Scheveningse Circustheater, niet het minst door de decors van Werz. Gedeeltelijk speelde het Griekse drama zich af in een abattoir. Anny Schlemm als Klytamnestra en Hanna Rumowska als Elektra droegen op vocaal grandioze wijze bij aan deze huiveringwekkende enscenering.

De tweede regiebijdrage, weer met Werz als geniale ontwerper, betrof Fidelio. De politieke onderdrukking werd in beeld gebracht op een groot speelveld, gedomineerd door vier enorme schijnwerpertorens, verwijzend zowel naar een strafkamp als naar een stadion waar – zoals in die tijd in Chili – gevangenen werden bijeengedreven. Het moment dat de gevangenen gelucht mochten worden en zij – volledig verstoft en strompelend – het ‘Freiheitskoor’ inzetten vanuit een dun pianissimo, was even ontroerend als schokkend. Gedirigeerd door Hans Vonk en met een heftig emotionele Florestan van Jan Blinkhof (Leonore was Lisbeth Balslev) onderstreepte deze productie (première 30 april 1981) dat DNO goed op weg was naar een nieuwe, dramatische beleving van het fenomeen opera.

Het succes werd in mei 1986 herhaald, met Edo de Waart als dirigent, een voorstelling in de schaduw van het nieuwe Muziektheater, dat in september zou worden geopend. Deze Fidelio-productie werd als proefvoorstelling in het nieuwe operahuis opgevoerd om de akoestiek te testen. Aan het grondvlak van de toneelvloer van de Stadsschouwburg, die nu op het enorme nieuwe toneel was uitgelegd, was te zien hoe benauwd DNO tientallen jaren had moeten werken. Deze Fidelio had het verdiend om in vergrote opzet een nieuwe speelreeks te vullen, wat helaas niet gebeurde.

Met Haenchen

Ondertussen had zich een bijzondere combinatie gevormd van Kupfer met komende chef-dirigent Hartmut Haenchen. Die was op aanraden van Kupfer in 1982 aangetrokken als gastdirigent in de herneming van Elektra. Het debuut van de 39-jarige Oost-Duitser Haenchen sloeg in als een bom. De gedachten gingen al spoedig in diens richting toen er zowel voor het nieuw te vormen Nederlands Philharmonisch Orkest als voor de opera een chef-dirigent moest worden aangesteld nadat kandidaat Edo de Waart zich voor die posten had teruggetrokken. Aan Kupfers tip danken we de verrassing dat DNO in het nieuwe huis kon bloeien door de grootse en snel uitgevoerde ontwikkeling van een fantastisch operaorkest gerealiseerd onder leiding van Haenchen.

Hun partnerschap leek een zegen te worden voor de ontwikkeling van DNO. Zij kenden elkaar uit de DDR en ze stonden voor dezelfde idealen wat betreft het maken van opera. “Hij beschouwt opera als een samengesteld kunstgenre en niet al een aanleiding om mooie muziek te maken”, aldus Kupfer over Haenchen. Beiden huldigden een grondig georganiseerde voorbereiding. “Kupfer begint elk repetitieproces met een kant-en-klaar concept en integreert daar de zangers in”, aldus bariton Roger Smeets, die met Kupfer – net als veel andere Nederlanders – vaak samenwerkte in producties van de Komische Oper.

Haenchen: “Het gevaar kan bestaan dat een regisseur die met een kant-en-klaar concept op de proppen komt als het ware een zanger in een rolinterpretatie dwingt. Kupfer voorkomt dat doordat hij bij zangers een innerlijke spanning weet te ontwikkelen. Ik ken dat van hem; dan weet ik dat hij mit Dampf arbeitet.”

De combinatie Kupfer-Haenchen had moeten uitmonden in de productie van Der Ring des Nibelungen. In 1988 kreeg Kupfer echter de uitnodiging om in Bayreuth de Ring-cyclus te regisseren. Maar er kwam uit hun samenwerking wel een Wagner tot stand, namelijk Die Meistersinger von Nürnberg, op 1 juni 1995. Het was Kupfers laatste regie voor DNO. Pierre Audi, in 1988 aangesteld als artistiek directeur van DNO, was geen fan van de regiestijl uit de Oost-Duitse contreien. Die Frau ohne Schatten wilde Audi al niet laten doorgaan, maar afspraken die gemaakt waren door kortstondig intendant Jan van Vlijmen bleken niet te negeren, evenmin als de voorgenomen Meistersinger.

Eén keer terug

Bij de succesvolle reeks die Kupfer in Nederland realiseerde, hoort ook Boris Godoenov (1987) met Robert Lloyd als Boris en Jan Blinkhof als Sjoesjki in een nogal wreed ogende regie (er werd flink met zwepen geslagen) en een groots ogende La damnation de Faust (1989) van Berlioz, waar Hans Schavernoch een instortend klassiek operatheater als decor voor ontwierp om de ondergang van Faust te illustreren.

Ook Salome (1988, de derde Strauss in Kupfers oeuvre), dat zich afspeelde in een hightechsfeer, met Eva Maria Bundschuh als Salome en John Bröcheler als Jochanaan, blijft in de herinnering aan een internationaal erkende, grandioze theatermaker.

Kupfer kon ook een lichte toon aanslaan. Hij regisseerde musicals. Bij DNO – in coproductie met het toenmalige Opera Forum – introduceerde hij in 1983 de sprookjesopera (met een politieke lading) Schuhu und die fliegende Prinzessin van Udo Zimmermann. In het Duits gezongen, met Nederlands gesproken dialogen. Een werk met een enorme zangersbezetting en een orkest in twee kleine, identieke delen.

Na 1995 keerde Kupfer nog één keer terug in Nederland. Het lukte Miranda van Kralingen als leider van Opera Zuid om Kupfer in 2011 de regie te laten doen van Katja Kabanova. Een tegenprestatie voor de vele keren dat Van Kralingen zich als sopraan liet engageren door Kupfer bij de Komische Oper. Want daar in Berlijn lag zijn artistieke basis.

Vorig artikel

Metropolitan Opera brengt Wozzeck in bioscoop

Volgend artikel

Opera in de media: week 2 van 2020

De auteur

Franz Straatman

Franz Straatman