Delicate lyriek in Les Huguenots
In de Brusselse Muntschouwburg staat nog tot 30 juni Les Huguenots van Meyerbeer. Basia Jaworski zag fraaie tableaux-vivants en hoorde een ‘Valentine uit duizenden’ en een triomferende Raoul, passend geregisseerd door Olivier Py.
Les Huguenots, ooit één van de meest succesvolle opera’s in de geschiedenis van de Parijse Opera (alleen al in het jaar na de première in 1836 waren er meer dan duizend voorstellingen!), had het ongeluk om, samen met zijn schepper Meyerbeer, door de nazi’s als ‘Entartet’ (ontaard) bestempeld te worden. Eén van de redenen waarom het werk decennia lang nog maar sporadisch werd uitgevoerd.
Daar heeft ook Wagner een zeer kwalijke rol in gespeeld. Gedreven door jaloezie (hij heeft ook het een en ander van Meyerbeer ‘geleend’) en een dierlijk antisemitisme heeft hij de opera en zijn maker de grond ingeboord. Nog steeds wordt wel eens smalend over Meyerbeer en zijn muziek gedaan, men vindt het allemaal hoempapa en klatergoud. Hoe onterecht!
Ten eerste moet je de muziek in haar tijd plaatsen, dus: Rossini, Bellini en Donizetti. Ten tweede had Parijs zijn eigen regels waar geen ontkomen aan was: men wilde een ‘Grand Opéra’, met alles erop-en-eraan en vooral met veel ballet. In dat kader bezien is Meyerbeer, met zijn duidelijke voorkeurthema’s als racisme, intolerantie, misbruik van religie en het gevaar van sektarisme, zeer innoverend.
De muziek wijst al vooruit naar Rigoletto (Gilda-motief) en de page Urbain was zonder meer de inspiratiebron voor Oscar (Ballo in Maschera). Ook Bizet en Berlioz hebben rijkelijk van de partituren van Meyerbeer geprofiteerd en wat dacht u van het liefdesduet en de daaropvolgende liefdesdood van Raoul en Valentine – komt het de operakenners en -liefhebbers niet ‘een beetje’ bekend voor?
Dubbele cast
Gelukkig bestaan er nog zulke operabazen als Peter de Caluwe van de Brusselse de Munt. Hij heeft het aangedurfd om Les Huguenots, die volgens sommige operacritici tegenwoordig ook nog eens onmogelijk adequaat valt te bezetten, naar zijn operahuis te halen, waarvoor hulde. Hij engageerde een dubbele (!) cast met eersterangs solisten, waarvan velen gepokt en gemazeld zijn in het Franse opera idioom. Daarbij wist hij zich van één van de beste dirigenten ter wereld, zeker voor dit repertoire, te verzekeren en zich door een onovertroffen artistiek team te laten omringen.
De allereerste ‘Valentine’ ooit werd gezongen door Cornélie Falcon, een donkere sopraan, die zo veel impact op de door haar gezongen rollen heeft gehad, dat dat specifieke stemtype naar haar genoemd werd. Ik kan natuurlijk alleen maar gissen hoe ze in het echt heeft geklonken, maar het is zeer aannemelijk dat de Zweedse Ingela Brimberg daar dichtbij in de buurt komt. Zij beschikt over een grote, zeer doordringende stem met donkere ondertonen en een zeer sterke resonantie. In de hoogte raffelde ze er wel eens een nootje af – wat meer legato zou haar sieren – maar dat even terzijde. In mijn oren was ze een Valentine uit duizenden.
Marguerite de Valois is altijd één van de favoriete rollen van Joan Sutherland geweest, zij zong haar al in 1962 in La Scala, en ze koos ervoor om haar te zingen in haar laatste operaproductie op het toneel, op 2 oktober 1990 in Sydney. Henriette Bonde-Hansen is natuurlijk geen Sutherland, maar zij was zo bij haar rol betrokken, gaf haar zo een impact, dat je gauw La Stupenda ging vergeten. Een mooie verschijning ook en in de zeer erotisch getinte tweede akte kon je amper je ogen van haar afhouden.
Inleving
John Osborn (Raoul) is niet alleen een zeer muzikale, maar ook een intelligente zanger. Hij begon een beetje aarzelend, in het begin klonk zijn beroemde en beruchte hoogte een beetje geknepen en vermeed hij forte-passages. Zo was zijn romance ‘Plus blanche que la blanche hermine’ (prachtig op de bühne begeleid door viola d’amore) een beetje aan de voorzichtige kant.
Naarmate de opera vorderde gingen echter steeds meer remmen los en liet hij zich helemaal gaan, wat in de twee laatste aktes in een regelrechte triomf resulteerde. Zo iets heet ‘strategisch’ zingen en dat deed mij kraaien van plezier. Niet alleen vanwege al die, met zoveel inleving mooi gezongen noten. Maar ook, omdat ik er nu vrijwel zeker van ben dat hij zijn prachtige instrument zal koesteren om niet als een nachtkaars uit te gaan en voortijdig in de la met ‘er was eens een zeer veelbelovende zanger’ te eindigen.
Enorm veel bewondering had ik voor Jean-François Lapointe als de Nevers. Zijn personage is al bijzonder sympathiek, maar hij wist hem met zijn mooie, warme bariton dat kleine beetje extra te geven. Bovendien zingt hij in alle voorstellingen en daar neem ik mijn petje voor af, want de rol is beslist niet klein!
Helemaal weg was ik van de (jonge!) bas François Lis in zijn rol van de oudgediende Marcel. Niet vaak krijg je de gelegenheid om een echte Franse ‘basse chantante’ te horen. Nou … nu stond er één, een beetje chargerend in zijn spel, maar dat zij hem vergeven – zijn rol is er ook een beetje naar.
Philippe Rouillon wist als Comte de Saint–Bris volledig te overtuigen en Blandine Staskiewicz was een zeer aardige Urbain. Niet hemelbestormend in haar zang, maar wel degelijk aanwezig.
Speciale vermelding verdient het meer dan het uitstekende koor van de Munt (koorleider: Martino Faggiani). Zij zongen werkelijk de sterren van de hemel, daar wordt een mens stil van.
Delicate lyriek
Met Mark Minkowski in de orkestbak weet je bij voorbaat al dat het orkest, zelfs in zo’n beladen en groots opgezette opera als Les Huguenots, licht gehouden zou worden. Hij heeft de partituur (er werd gespeeld zonder een enige coupure, BRAVO!) afgestoft en voorzien van delicate lyriek, maar bij de massascènes – en dat zijn er heel wat! – pakte hij helemaal uit.
Ik moet u eerlijk bekennen dat ik, na het debacle van Romeo & Juliette in Amsterdam, een beetje bang was voor alweer een Srebrenica, of, erger nog – Palestijnse gebieden. Niets daarvan. Olivier Py heeft het verhaal met zijden handschoenen aangepakt: hij hield zich strikt aan het verhaal en volgde het libretto zeer nauwkeurig op.
De enige verwijzing naar de toekomst was in de laatste akte – een lichte reminiscentie aan de Kristallnacht, prachtig verbeeld met lichten en glas. De laatste scène voerde ons naar het begin van de jaren veertig en de Jodenvervolging. Hierbij moet ik opmerken dat het zo subtiel was gedaan dat het nergens storend of er met de haren bijgesleept overkwam.
Net zomin als Minkowski schuwde ook Py, waar nodig, het spektakel niet, bovendien trakteerde hij ons op prachtige tableaux-vivants. Een lust voor het oog, daar sommige scènes letterlijk uit de schilderkunst lijken te zijn overgewaaid: wat dacht u van ‘La Danse’ van Matisse, of ‘La Liberté Guidant le Peuple’ van Delacroix?
De decors zijn een verhaal apart. Pierre–André Weitz creëerde zeer realistische en toch genoeg tot de verbeelding sprekende beelden. Het meeste leek het op een spannende film, waar de grens tussen realiteit en fantasie zeer vloeiend is. Dankzij de zeer vernuftige techniek duurden de changementen maar een paar seconden, waardoor we zo van het paleis van de Nevers in de tuinen van Marguerite met badende schonen konden belanden. Adembenemend mooi.
De kostuums, waar Weitz ook verantwoordelijk voor was, waren historisch en modern tegelijk, zonder dat het ergens afbreuk deed aan de geloofwaardigheid. De katholieken leken uit de renaissance-schilderijen te zijn gewandeld en de protestanten kregen een geheel zwarte outfit.Het ballet (choreografie: Olivier Py en zijn assistent in samenwerking met hun vaste groep dansers/acteurs) werd intiem gehouden en was niet alleen uiterst boeiend om te zien, maar ook helemaal verweven met de actie.
Jammer genoeg bestaat er geen officiële trailer van de productie. Op YouTube zijn er een paar fragmenten te vinden, helaas is de kwaliteit ervan echt slecht. Toch wil ik de finale van de derde akte laten zien, om u een beetje de indruk te kunnen geven:
Voor mij was het één van de mooiste en de beste operaproducties in mijn leven. Er zijn nog twee voorstellingen, op 28 en 30 juni en ik kan niet anders dan u allen met klem aanraden om erheen te gaan. Mis het niet!
10Reacties
nou, dat was dus genieten geblazen….enne, hoe was de grime en de pruiken??
Je maakt me jaloers Basia! Dit zou ik graag horen en zien maar helaas ben ik niet in de gelegenheid om eventjes naar Brussel te gaan voor een operavoorstelling. Wel heel opmerkelijk dat de Munt maar liefst een dubbele bezetting op de been heeft weten te krijgen; blijkbaar valt het nog wel mee met de vocale crisis in operaland…
Minkowski en Py zijn gezamenlijk bezig met een mooie reeks ‘herijkingen’ van ten onrechte versmaad 19e-eeuws Frans repertoire (dat geldt natuurlijk niet voor Roméo et Juliette die ik trouwens best de moeite waard vond). Volgend jaar zullen ze Thomas’ Hamlet brengen in Theater an der Wien; ik ben nu al van plan dat te combineren met een leuke stedentrip. 🙂
@Basia, prima uitgebreid verslag, ‘it wets the appetite’!! Ik had vroeger (vroeger..sorry Basia) een LP set van de live Scala uitvoering in het italiaans met een foto van een trotskijkende Joan Sutherland te paard. Het werk zelf heb ik door de Sutherland/Bonynge Decca opname leren kennen, kan me van de muziek niet zoveel meer herinneren maar wel dat ik het een erg boeiend werk vond. Helaas waren er geen kaartjes meer voor de Brusselse uitvoeringen, en ik heb wat gemist zo kan ik concluderen uit het verslag!
@martin e.a. Deze coproductie is volgend seizoen vanaf 14 maart te zien in Straatsburg: http://www.operanationaldurhin.eu/opera-2011-2012–les-huguenots.html
Helaas zonder Marc Minkowski …
Entartete Musik, naar Peter Raabe, Die Musik im dritten Reich. Regensburg 1935. In: Fred K. Prieberg, Musik im NS-Staat. Fischer Verlag Frankfurt 1988.
Seit 1933 wurden „Schandausstellungen“ „entarteter“ Kunst bzw. Musik organisiert. In Anlehnung an eine Ausstellung über „Entartete Kunst“ 1937 in München gab es 1938 in Düsseldorf im Rahmen der von Joseph Goebbels veranstalteten Reichsmusiktage eine Ausstellung über „Entartete Musik“. Die Ausstellung galt als Demonstration des „Undeutschen“. Einer ihrer Initiatoren war Staatsrat Hans Severus Ziegler. Die ausgestellten Noten, Textbücher, Bühnenbilder, Kritiken und Schriften repräsentierten ein abgestorbenes Musikleben und sollten nunmehr tote Objekte darstellen. In mehreren Ausstellungskojen gab es die Möglichkeit, Musikbeispiele – als abschreckende Beispiele – auf Grammophonplatten zu hören. Ernst Kreneks Jonny aus der Oper „Jonny spielt auf“ regte das Titel- und Leitbild der Ausstellung, einen Saxophon spielenden „Neger“ mit affenähnlichen Gesichtszügen und einem Davidstern statt einer Nelke am Revers, an. Ziegler hob die Krenek-Oper als Musterbeispiel für „Entartung“ hervor: „Ein Volk, das dem ‚Jonny‘ nahezu hysterisch zujubelt, ist seelisch und geistig krank geworden und innerlich wirr und unsauber“. Ziegler gestaltete die Schau möglichst abschreckend, um das deutsche Volk wieder auf den „rechten Weg“ zu bringen: Die instinktive Abwehr alles „Fremden“ und „Kranken“. Im Mittelpunkt der Ausstellung standen außerdem die „entarteten“ Komponisten Schönberg, Weill, Krenek, Hindemith und Strawinsky, die auf den Bildtafeln mit verzerrten Gesichtern dargestellt wurden. Für die Veränderungen des deutschen Musiklebens, die von der NS-Regierung als Zersetzung bezeichnet wurden, wurden „fremdrassige“ Einflüsse verantwortlich gemacht. Als noch gefährlicher als das Eindringen der „Negerkultur“ in die deutsche Kunst galt der Einfluss der Juden, die bewusst deutsche Werte verfälscht hätten. Ganz nach dem Vorbild Richard Wagners, der schon 1850 „Das Judentum in der Musik“ am Beispiel von Mendelssohn und Meyerbeer als „verhängnisvoll“ bezeichnet hatte, wurde nun die Atonalität Arnold Schönbergs als jüdischer Angriff auf den „germanischen Dreiklang“ geächtet. Die Listen „unerwünschter musikalischer Werke” richteten sich neben dem antisemitischen Schwerpunkt gegen alle modernen Künstler, die mit der atonalen Zwölftonmusik nach Arnold Schönberg experimentierten, wie zum Beispiel Anton Webern. Komponisten wie Igor Strawinsky, dem eine jüdische Versippung angehängt wurde, und Paul Hindemith wurden ebenso ausgeklammert, wie etwa der sozialkritische Kurt Weill. Verboten wurde außerdem der Jazz und ähnliche sogenannte „Niggermusik”.
Iemand die de moeite heeft bgenomen de gehele tekst door te akkeren zal zich afvragen wat de relevantie is van Basia’s opmerking over Wagners ‘dierlijk antisemitisme’. Is het echt nodig om alles maar kritiekloos daaraan op te hangen? Toch vreemd dat een opera (en componisten als Auber, Halevy en Meyerbeer) in de vergetelheid raakt louter en alleen door die 12 jaar Nazi tijd? Ook in Frankrijk en België? KOm nou toch.
De werken van Meyerbeer en tijdgenoten hebben bijna een eeuw repertoire gehouden. Dat het na de jaren veertig min of meer afgelopen was met de belangstelling voor deze grand opéra’s zal voornamelijk het gevolg zijn geweest van gebrek aan belangstelling, men was er op uitgekeken. Hoge productiekosten kunnen ook een rol hebben gespeeld, hoewel ook met redelijk beperkte middelen deze werken ten tonele gevoerd konden worden. Voor componisten als Schreker en Zemlinsky geldt dat ze hard zijn getroffen door hun stigmatisering door de nazi’s. Ze hebben daardoor geen gelegenheid gehad zich met hun werken een plaats in het repertoire te verwerven. Voor grand old men zoals Meyerbeer, Auber en Halevy gaat dit argument niet op. Overigens bracht Oper Frankfurt in 1951 gewoon La Juive van Halevy met Erena Schlüter en Joachim Sattler.
Hoezeer de grand opéra tot een bevestiging van vooroordelen m.b.t. ouderwetse muziek kan leiden, is te zien in de bekende opname van Sutherland in de Hugenoten, waarmee ze afscheid nam van het podium. La Stupenda staat te zingen op een houterige wijze die doet denken aan een karikatuur van Olympia in Contes d’Hofmann. Daar win je geen zieltjes mee! In mijn beleving heeft met name iemand als John Dew een enorme impuls gegeven aan het herontdekken van de werken van Meyerbeer en tijdgenoten. Aan zijn versie van de Hugenoten in Berlijn van 1991 bewaar ik goede herinneringen. Later heeft hij een hele serie ‘vergeten’ Franse opera’s ten tonele gevoerd in Dortmund. Al die tijd heerste op dit gebied in Frankrijk de stilte van een mausoleum.
Recent zien we een lichte kentering: La Juive in Parijs (coproductie met DNO), komend jaar La muette de Portici (coproductie met De Munt), Le Cid in Marseilles (komt later ook naar Parijs, Robert le Diable in Londen etc. Dat is heel mooi en prachtig, maar het ware mij liever indien er een revival zou optreden van die componisten die ECHT tot de makers van Entartete Musik gerekend kunnen worden (zie ook mijn vorige bijdrage).
Het was een groot genoegen om er bij te zijn, afgelopen vrijdagavond in Brussel en een prettige ervaring om zaterdagavond op KLARA de hele Huguenoten nóg een keer te horen, maar dan met de eerste cast. Er waren nogal wat verschillen in kwaliteit. De Valentine van Mireille Delunsch vond ik qua zang absoluut een klasse minder dan die van Ingela Brimberg. Ook de Marguerite van Marlis Petersen klonk minder gepolijst dan Henriette Bonde-Hansen, maar ik moet natuurlijk wel rekening houden met de medogeloze radiomicrofoon, die de prachtige zang in de prima akoestiek van de Munt maar ten dele kan opvangen.
Wat een voorstelling en wat een fantastische zangprestaties daar in Brussel op vrijdagavond. De opera was nagenoeg compleet inclusief het ballet en ik hoorde hier en daar stukken muziek, die ik nog nooit eerder heb gehoord en die ik op de ruim 20 opnamen die ik van Les Huguenots in de kast heb staan absoluut niet ben tegengekomen.
We kunnen wel stellen, dat er geen excuus meer is om Les Huguenots niet op de planken te brengen als het gaat om de moeilijk te bezetten rollen. Brussel had zelfs een dubbele cast voorhanden voor vijf van de beroemde ‘seven stars’
Natuurlijk staat of valt het werk met een eerste klas dirigent en regiseur en voor wat dat laatste betreft waren de verwachtingen niet al te hoog gespannen, na de verschrikkelijke Roméo et Juliette in Amsterdam, maar ziedaar Olivier Py bleef weliswaar zijn voorkeur voor nutteloze tafels trouw, maar verder waren de schitterende bewegende decors een lust voor het oog. Ook de costuums deden recht aan het verhaal.
Marc Minkowski tenslotte is de grote winnaar van deze avond, hetgeen ook bleek uit de storm van applaus die hem ten deel viel.
De liefde voor de franse opera kenden we al uit zijn voortreffelijke Offenbach registraties, maar daar komt nu ook Meyerbeer bij en dat geeft hoop voor de toekomst, want Meyerbeer heeft nog heel wat vooroordelen weg te werken zoals Basia al schreef over hoempapa en klatergoud. In de handen van zo’n grandioze maestro met zulke heerlijke zangers is er absoluut geen sprake van hoempapa, maar wél van verrukkelijk klatergoud en dat mág toch in de opera!!
Natuurlijk hebben ook de dertiger jaren met de opkomst van het Nationaal Socialisme er geen goed aan gedaan, maar recente uitvoeringen van Meyerbeer opera’s hebben bewezen, dat de tijd er weer rijp voor is en in Brussel is definitief de renaissance begonnen.
Met de recensente ben ik het helemaal eens;ik heb al aardig wat producties in de Munt mogen beleven maar dit was voor mij ook een van de meest onvergetelijke. Een andere die voor mij ook onvergetelijk was
is de L’Africaine in de Covent Garden (Domingo/Bumbry) óók een Meyerbeer,maar dat terzijde.Het heet een Grande Opera maar dat was deze Hugenoten in alle opzichten.Ondanks het feit dat de voorstelling,inclusief de pauzes, liefst 5 uren duurde heb ik me geen moment verveelt;integendeel, wat zou ik hem graag nog een keer willen zien (het kan maar dan moet men wachten tot deze productie door de Opéra du Rhine wordt uitgevoerd). Ik had deels een andere bezetting,maar ook niets dan lof over de alternerende bezetting. Mijn mening over Osborne is niet anders dan die van Basia. Zijn slotduet was om van te dromen. Advies aan de Muntdirectie: Robert le Diable!!! Leve Meyerbeer.
@Jacques – in het seizoen 2012/13 komt Robert Le Diable naar Covent Garden. Het wordt geregisseerd door Laurent Pelly en gedirigeerd door Pappano. Helaaas ken ik de bezetting nog niet.
De Munt haalt in december de zeer enthousiast ontvangen Londense Cendrillon (regie: Pelly!) naar huis. Een andere productie in de Munt waar ik met spanning naar uit kijk is Oedipe van Enesco.