Bewerkte Purcell-opera mist vocale kracht
De bewerking die het Belgische Muziektheater Transparant heeft gemaakt van Henry Purcells semi-opera The Fairy Queen is mager. De surreële voorstelling die de plaats heeft ingenomen van een duidelijke verhaallijn, heeft te weinig vocale kracht om te overtuigen.
Regisseur Wouter van Looy heeft het oorspronkelijke verhaal van A Midsummer Night’s Dream van William Shakespeare – in 1692 op muziek gezet door Henry Purcell – uitgedund tot een surreële voorstelling: flink geabstraheerd en gefragmentariseerd. Precies zoals het theatergezelschap voor ogen had. Echter, de plaatsvervangende surrealiteit heeft te weinig body om te overtuigen.
De opzet van (after) The Fairy Queen, waar diverse operahuizen en –gezelschappen aan meewerkten, is om een ‘meeslepende droomwereld’ te creëren, waar allerlei beelden, taferelen en vooral emoties centraal staan. Zoals in het verhaal van Shakespeare ontsnappen twee verwarde, verliefde stelletjes uit de realiteit om in die droomwereld terecht te komen.
Het decor is in dat opzicht goed gevonden. Het begint met een achtergronddoek waar de skyline van een grote stad op te zien is. Dat doek wordt vervolgens tot een soort flanellen verknipt, zodat er een ‘bos’ ontstaat. Aan het einde van de voorstelling keert de skyline weer terug.
Maar hoe mooi het er ook uitziet, het sprookjesbos verkrijgt zijn ‘meeslependheid’ en zijn ‘surreële droomkarakter’ uiteindelijk pas door de personages die erin rondwaren, en daar schiet de voorstelling tekort. De manke balans tussen theater en muziek is daar debet aan.
In een toelichting vooraf zeggen dirigent en regisseur dat de jonge cast hoofdzakelijke bestaat uit ‘acteurs, niet uit zangers’. Die keuze heeft echter tot gevolg dat er een te zwaar accent op het theater komt te liggen, terwijl de muziek magertjes aandoet. Is het niet juist de bedoeling van muziektheater (één woord) dat beide facetten een eenheid vormen?
Muziektheater Transparant koos ervoor vier Mexicaanse dansers de twee koppeltjes te laten spelen, maar ook de solisten dragen flink bij aan het acteer- en danswerk. Dat kweekt een grote hoeveelheid symbolische gebaren en dansen op het toneel.
Te veel, als je het vergelijkt met de muziek. Die ontbreekt het namelijk aan vocale kracht. Le Concert D’Astrée levert over het algemeen een prima barokklank, met enkele werkelijk gevoelige passages, maar van de elf zangers schieten er te veel tekort. Het is soms zo ongepolijst of soms zo dun. Slechts sopraan Hanna Bayodi-Hirt, bas Nicholas Warden en countertenor Owen Willets weten een prestatie van vocaal formaat neer te zetten.
De dansers hadden best met z’n viertjes het beeldende, theatrale deel van (after) The Fairy Queen voor hun rekening kunnen nemen, zodat de zangrollen meer op stem gecast hadden kunnen worden. Het zijn immers de stemmen die het verhaal vertellen dat de dansers uitbeelden. Meer vocale kracht had voor meer cohesie tussen theater en muziek gezorgd. De karige verhaallijn was dan misschien nog niet verhelderd, maar de surreële expressies waren wel gaan leven. En daar was de hele voorstelling toch om te doen?