Gurre-Lieder: meer symboliek dan actie
De Nationale Opera brengt de cast van Gurre-Lieder terug voor een herneming van de productie uit 2014. De groots bezette cantate van Arnold Schönberg biedt niet veel aanleiding voor handeling, wel voor de beeldtaal van Pierre Audi en de briljante muzikale laatromantiek.
Als je krap vier jaar na de première een productie herneemt dan moet je wel overtuigd zijn van de kwaliteit. En inderdaad, Gurre-Lieder van De Nationale Opera werd in 2014 zeer lovend ontvangen. Toch is het geen onomstreden productie. De Gurre-Lieder, een jeugdwerk van Arnold Schönberg uit 1913, zijn namelijk geen opera en niet bedoeld om geënsceneerd te worden opgevoerd. Regisseur Pierre Audi en dirigent Marc Albrecht meenden dat het wel kon, en brachten in 2014 deze wereldpremière. Nu wordt de productie hernomen, met bijna dezelfde cast.
De enscenering als opera roept een merkbare spanning op tussen op zichzelf staande liederen en de doorlopende handeling die verwacht wordt bij een opera. Zo’n doorlopende handeling kent Gurre-Lieder niet: de personages reflecteren op hun innerlijke zielenroerselen, maar er is nauwelijks sprake van dialoog. De teksten van Jens Peter Jacobsen bieden net genoeg verwijzingen naar plotontwikkelingen om door theatrale elementen te worden aaneengeregen tot de minimale vereisten voor een verhaal.
De regie van Audi is eerder symbolisch dan gericht op actie. Audi verbindt de liederen door personages die in de partituur nog geen rol hebben, al op het podium te brengen. Zo bevindt de geest van de Nar, die pas in de laatste scène zijn stem laat horen, zich gedurende het hele stuk al bij koning Waldemar. Sluimerde Waldemars waanzin dan al die tijd al onder de oppervlakte?
De belangrijkste plotontwikkeling, de dood van Waldermar’s geliefde Tove, wordt slechts gerapporteerd door de Woudduif. Ineens is er een bebloede kamer, waarin de raafzwarte Woudduif verschijnt, gevolgd door de wanhopige koning. Hier is iets afschuwelijks gebeurd. Het is misschien wel schokkender dan een uitgebeelde moord.
Als Woudduif maakt Anna Larsson grote indruk. Zij heeft een prachtige indringende alt, die diep is, maar ook helder en krachtig. Haar stem en imposante verschijning doen de tijd stilstaan. Catherine Naglestad zingt een mooie Tove met zalvende stem, maar laat toch een minder blijvende herinnering achter.
Burkhard Fritz (Koning Waldemar) heeft het vocaal moeilijk, zeker in het eerste deel. Hij moet hoorbaar hard werken om zich boven het orkest verstaanbaar te maken. Hij heeft een mooie lyrische stem maar komt tekort in volume, waardoor de subtiliteit wegvalt. Indruk maakt hij wel met zijn acteerwerk, waarmee hij zijn waanzin in het derde deel overtuigend weergeeft.
In dat derde deel komen verschillende scènes als koortsdromen voorbij. We zien een oorlogszuchtige compagnie dode soldaten, en het karkas van een vis komt het podium op rijden. Waldemar neemt plaats aan de toog van de denkbeeldige ‘Wet Horse Inn’ en ontmoet daar de Bauer, een lichtelijk verward personage vertolkt door Markus Marquardt. Marquardt heeft een mooie, krachtige bas en is prettig verstaanbaar.
In het derde deel spreekt ook de Nar, die de draak steekt met de pijn van de koning. Het is een vertellende rol die vocaal lastig is, en door het gebrek aan lyriek weinig dankbaar. Wolfgang Ablinger-Sperrhacke zet een kordaat personage neer en overtuigt met veel ironie.
Schönbergs Gurre-Lieder is briljante laatromantiek. De muziek is vaak indringend, soms pijnlijk, soms filmisch. In thematisch en muzikaal opzicht doet het werk denken aan Wagners Tristan en Isolde, waarin de nadruk ook ligt op de innerlijke wereld van de personages. De liefde tussen Waldemar en Tove wordt, net als die tussen Tristan en Isolde, geregeerd door vergankelijkheid. Wanneer Waldemar en Tove in het eerste deel hun verwachting van de “machtig verfraaiende dood” bezingen, klinkt het als een liefdeszang.
In Gurre-Lieder is de actie nog minder belangrijk dan in Tristan en Isolde, waar de tijd ook al zo vaak afwezig lijkt. Geënsceneerd is het resultaat daardoor haast meer beeldende kunst dan theater. De kijker kan zich beter overgeven aan de schoonheid van de muziek en de beeldtaal van Audi, dan te zoeken naar een duidelijke plot. Wie dat doet, kan van deze herneming net zoveel genieten als in 2014.