Osborn en Tapia blinken uit in I puritani
Het bijna 97-jarige Rotterdams Operakoor organiseert traditiegetrouw aan het begin van ieder jaar een operaconcert in de grootste concertzaal die zijn stad rijk is. Op 4 januari klonk Bellini’s I puritani, met John Osborn en Lynette Tapia als sterren op het affiche. Ze stelden niet teleur.
Het in opera gespecialiseerde Rotterdams Operakoor toont altijd veel lef in zijn programmering en casting. Dit jaar spant de kroon: in de wetenschap dat stertenor John Osborn en zijn vrouw Lynette Tapia een recital zouden geven in het Muziekgebouw aan ’t IJ (vrijdag 10 januari 2020) vroeg het koor hun om het jaarlijkse operafestijn op te leuken.
Vanwege de gekozen titel, I puritani van Bellini, hoefde het Amerikaanse echtpaar naar verluidt niet lang na te denken. De opera is sinds hun bruiloft, toen ze samen ‘A te, o cara’ uit de eerste akte zongen, voor eeuwig aan hen verbonden. Osborn zong de rol van Arturo in 2009 al eens bij De Nationale Opera in Amsterdam, maar helaas zonder zijn vrouw aan zijn zijde.
I puritani was voor Bellini een belangrijke nieuwe stap in zijn carrière, aangezien hij voor het eerst zijn geluk beproefde in de stad Parijs, waar menig operacomponist in die periode (1835) te vinden was. Helaas kreeg deze nieuwe stap geen vervolg door toedoen van de vroege dood van de Italiaan. Het meesterwerk ging in het Théâtre-Italien in première met de beroemdste vier zangers van dat moment: Grisi, Rubini, Tamburini en Lablache.
De opera vertelt een liefdesgeschiedenis tegen de achtergrond van de strijd tussen puriteinen en royalisten in het Engeland van rond 1650. In feite is het het aloude verhaal van een sopraan (Elvira) die met de bariton (Riccardo) moet trouwen, maar verliefd is op de tenor (Arturo). Na intriges, een door Arturo verlaten, waanzinnige Elvira en doodsbedreigingen eindigt de opera toch met het huwelijk van Elvira en Arturo, door toedoen van de bas (oom Giorgio). Eind goed, al goed.
“Eindelijk een opera zonder doden”, verzuchtte Edwin Rutten, die het verhaal op een adequate wijze tussen de scènes door aan het publiek vertelde. Van mij had de mondelinge toelichting eerlijk gezegd niet gehoeven, maar Rutten deed het met passie, humor en aanstekelijk enthousiasme. Jammer was dat door deze opzet wel wat muziek verloren was gegaan.
De “zwaaibaas” (zoals Rutten de dirigent noemde) was de vaste chef van het Rotterdams Operakoor, de zeer ervaren Ago Verdonschot. Hij leverde ook hier een knap staaltje dirigeerwerk af, door mooie Bellini-klanken uit het Begeleidingsorkest Accompagnato te laten klinken. Extra uitdaging had het amateurkoor, aangezien het gemiddeld gezien niet tot het jongste koor gerekend kan worden, maar de enthousiast zingende leden lieten geen misverstand bestaan: het was hun nieuwjaarsfeestje, waar het publiek te gast was.
Samen dreven Osborn en Tapia elkaar naar de toppen van hun kunnen
De belangrijkste reden voor een groot deel van het publiek om naar De Doelen te komen, was uiteraard om de sterren John Osborn en Lynette Tapia samen te horen. Ze stelden niet teleur. Osborn zong met enorme frisheid de lastige tenorrol. ‘A te, o cara’ was innemend mooi, waarbij Osborn met gemak de zelfs voor tenor erg hoge noten ten gehore bracht (hoge Des).
Lynette Tapia moest in de eerste akte nog wat warmdraaien, maar in ‘Son vergin vezzosa’ aan het einde van die akte fonkelde ze met haar zilverkleurige stem door de coloraturen. Haar waanzinsscène in de tweede akte was evenzo uitstekend gezongen, hoewel haar stem niet altijd alle dramatische wendingen meemaakte.
Het hoogtepunt van de avond was het duet in de derde akte, ‘Vieni, vieni fra queste braccia’. De stemmen kleurden fantastisch mooi bij elkaar en samen dreven Osborn en Tapia elkaar naar de toppen van hun kunnen. DNO had er voor zijn deels mislukte productie in 2009 beter aan gedaan om naast Osborn zijn vrouw te plaatsen.
Bij de onzingbare hoge F in de beruchte scène ‘Credeasi, misera!’ leek het erop dat John Osborn even verrast was dat deze noot zo geschreven was, maar dat mocht de pret niet bederven. Hoe Rubini dit gezongen heeft in 1835, laat zich alleen maar raden. In die tijd werden alle hoge noten door tenoren overigens veel meer in falsetto gezongen dan vandaag de dag in zwang is.
De twee andere hoofdrollen waren eveneens beter bezet dan destijds bij DNO. Riccardo werd gezongen door de in Nederland woonachtige Russische-Amerikaanse Vitali Rozynko. Hij moest zijn openingsaria ‘Ah! Per sempre io ti perdei’ koud, zonder inleidend recitatief, ten gehore brengen. Maar met zijn mooie, warm-ronde bariton zette hij de toon voor de rest van de avond.
Oom Giorgio werd gezongen door de in Europa debuterende Ashraf Sewailam. Deze Amerikaanse zanger van Egyptische komaf beschikt over een prachtige bas, die perfect geschikt is voor Italiaanse basrollen. Het beroemde duet tussen hem en Rozynko (‘Suoni la tromba!’) was een perfect slot van de tweede akte.
Naast deze vier stemkanonnen had het Rotterdamse Operakoor nog drie puike zangers aangetrokken voor de drie kleinere rollen, waarbij met name de prachtige mezzo van Linsey Coppens opviel. Het publiek werd getrakteerd op een mooie avond belcanto!