Magistrale Frau ohne Schatten bij RPhO
Het nieuwe decennium kan nu al niet meer stuk. Na een exemplarisch gezongen Nabucco bij De Nationale Opera, een laaiend ontvangen L’Orfeo bij de Nederlandse Reisopera en een topuitvoering van Semiramide bij de NTR ZaterdagMatinee bracht het Rotterdams Philharmonisch Orkest zondag een magistrale uitvoering van Die Frau ohne Schatten.
Dat het Rotterdams Philharmonisch Orkest een hele opera op de lessenaars zet, buiten hun jaarlijkse productie in de orkestbak van Nationale Opera & Ballet, is uniek. De opera belandde daar op verzoek van voormalig chef Yannick Nézet-Séguin, die tegenwoordig de scepter zwaait bij de Metropolitan Opera. Hij dirigeert Richard Strauss’ opera volgend seizoen in New York en ‘oefende’ het daarom nu alvast met zijn oude orkest.
Het orkest toerde afgelopen week door Europa met deze opera (en met Mahler 5). Na de eerste uitvoering in Parijs kreeg Nézet-Séguin nog wat kritiek – dat het meer als een generale repetitie klonk – maar in Rotterdam troefde hij de critici af: het was een gedenkwaardige, magistrale uitvoering van de meest complexe opera die Strauss schreef.
De sprookjesopera was de vierde opera die Strauss schreef op basis van een libretto van Hugo von Hofmannsthal. Samen hadden zij het idee opgevat om een destijds hedendaags alternatief te schrijven voor Die Zauberflöte. Het verhaal draait om een keizer die ooit zijn keizerin veroverde door een gazelle te schieten. De gazelle veranderde in een vrouw, die echter geen schaduw heeft (teken van onvruchtbaarheid). Ze krijgt van haar vader, de tovenaar Keikobad, drie dagen om er één te verwerven.
Het werk ging in 1919 in première en werd niet laaiend enthousiast ontvangen. De Eerste Wereldoorlog was net voorbij en men was niet toe aan een overdramatisch sprookje met uiterst complexe muziek. De partituur is een tour de force voor orkest en solisten, maar zeker ook voor het publiek, dat heen en weer geslingerd wordt door knallende emoties.
Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw veroverde het werk toch de operawereld. Nederland heeft betrekkelijk lang moeten wachten. Pas op 9 juli 1990 klonk in het Concertgebouw de eerste Frau ohne Schatten bij de (destijds nog) VARA-Matinee. Deze middag, met legendarische stemmen onder leiding van Edo de Waart, was een eclatant succes.
Niet lang daarna (1992 en 1995) volgde de eerste productie bij De Nationale Opera (DNO), eveneens legendarisch vanwege de fenomenale regie van Harry Kupfer en het prachtdecor van Wilfried Werz. In 2008 bracht DNO een nieuwe productie, waarin Marc Albrecht debuteerde, wat hem meteen de functie van chef-dirigent opleverde. In april aanstaande neemt hij uitgerekend met deze opera weer afscheid als chef in Amsterdam. Het betreft weer een nieuwe productie, de derde al. Bij de NTR ZaterdagMatinee klonk het werk tussentijds nog in 2013, gedirigeerd door Vladimir Jurowski, die het seizoen daarna de opera bij de Metropolitan Opera zou dirigeren. Ook hij ‘oefende’ voor een uitgelaten concertpubliek.
De voorstelling van afgelopen zondag staat dus in een rijtje gedenkwaardige voorstellingen. Een enkeling klaagde over overkill, maar wie deze Frau ohne Schatten daarom links liet liggen, kreeg ongelijk. In Rotterdam werd opnieuw geschiedenis geschreven, met een zinderende uitvoering van het werk, die alle voorgaande uitvoeringen wegvaagde. DNO gaat het nog moeilijk krijgen om deze indrukken te evenaren.
Wat maakte het tot de happening van het decennium? De liefde van en de liefde voor Yannick Nézet-Séguin. De eredirigent van het Rotterdams Philharmonisch (RPhO) nam twee seizoenen geleden met heel veel pijn in het hart afscheid van het orkest dat hem een springplank naar een wereldcarrière bezorgde. Ieder concert dat hij met zijn geliefde RphO dirigeert, nu hij niet meer chef van het orkest is, wil hij zo ontzettend graag laten slagen dat hij zich voor meer dan 100 procent inzet. En de liefde is wederzijds: het orkest is zo gek op zijn voormalige chef dat iedere musicus zich voor meer dan 100 procent inzet.
Deze inzet leverde een topprestatie op, een uitvoering die ik in de afgelopen dertig jaar niet ervaren heb. Het orkest speelde gepassioneerd, vol liefde voor de ongelooflijke partituur en met overweldigende accuratesse. Alle solopassages uit de partituur waren om in te lijsten. Het was niet alleen een triomf van de dirigent, maar ook van het orkest.
Voor zo’n muzikale topuitvoering heb je ook een topbezetting nodig. Gelukkig is Nézet-Séguin inmiddels trekpleister genoeg om de wereldtop bij elkaar te krijgen. De heren kwamen uit de ‘centennial-productie’ die vorig jaar in Wenen te zien was (Michael Volle als Barak en Stephen Gould als de keizer). Gould bracht de ‘onzingbare’ rol van de keizer op fenomenale wijze. De Duitse bariton Volle maakte met zijn krachtige, kruidige bariton Barak tot de menselijke en kwetsbare Verver die Strauss en Von Hofmannsthal voor ogen hadden.
Niet om de heren tekort te doen, maar een Strauss-opera draait altijd om de vrouwelijke hoofdrollen. De voorstelling ving aan met de demonische Amme van Michaela Schuster. Zij heeft deze rol al meer dan vijftien jaar op haar repertoire staan en dat kun je zien en horen. Ze kent iedere noot uit het werk en weet je met haar ogen en haar stem helemaal in te palmen; precies wat Amme moet doen. Haar expressiviteit in de eerste scène zette de toon.
Lise Lindstrom was een fenomenale Färberin. Met haar tengere lijf zong ze de zeer expressieve rol. Ze beschikt over zo’n enorm charisma dat je niet anders kan dan naar haar te kijken. De rol biedt niet heel veel momenten om te vervoeren, maar op meer momenten dan anders lukte dat haar wonderwel.
Elza van den Heever (Die Kaiserin) was de zangeres die mij het meeste ontroerde. Haar muziek is van een goddelijke schoonheid en je hoorde aan haar zingen dat zij dat ook zo ervoer. Van den Heever heeft een strakke sopraan met een enorm volume, maar tevens een prachtig pianissimo. Ze zong zo intens mooi dat ze zelf tranen op haar wangen had. Prachtig om te zien. En om te horen. DNO mag zich gelukkig prijzen dat deze zangeres (net als Michaela Schuster als Amme) in april zal terugkeren voor de nieuwe productie in Amsterdam. Door haar alleen al worden dat ongetwijfeld prachtige uitvoeringen.
De overige solisten kunnen uiteraard niet ongenoemd blijven. Thomas Oliemans zong een sterke Geisterbote. Bror Magnus Tødenes leverde een uitmuntende bijdrage als Erscheinung eines Jünglings. Geweldig waren ook Katrien Baerts, die de kleine sopraanrollen voor haar rekening nam, en de drie broers van Barak (Andreas Conrad, Michael Wilmering en Nathan Berg), die alle drie een topprestatie leverden.
Waren er ook minpuntjes? Een tweetal dan. Het werk was versneden door de reguliere inkortingen (die al voor de wereldpremière in 1919 waren aangebracht – in Nederland hebben we de partituur nog nooit in zijn geheel kunnen horen) en de drie nachtwachters (slot eerste akte) werden gezongen door het hele mannenkoor.
Ondanks deze kleine minnen was het een magistrale middag, die lang, láng zal nadonderen in het stormachtige Rotterdam van die middag.