Recensies

Maarten Engeltjes is tedere Händel-held

In het op één na laatste Zomerzang-programma van De Nationale Opera transformeerde countertenor Maarten Engeltjes woensdag opera-aria’s tot liedkunst. Met pianist Jan-Paul Grijpink maakte hij van de nood een deugd door de pure kern in Händels barokke weelde bloot te leggen.

Maarten Engeltjes. (© Marco Borggreve)

De schrik zit er blijkbaar flink in. Het recital van Maarten Engeltjes op de vroege avond van 1 juli mocht als mogelijk eerste concert sinds de corona-uitbraak honderd (of zelfs meer) bezoekers ontvangen, maar de teller bleef steken bij zestig à zeventig. Overigens hadden de veelal ouderen door een misverstand binnen de organisatie een kwartier voor een dichte deur geijsbeerd. Geen beste beurt van DNO.

Toch zal Nederlands meest gewilde countertenor dit concert vast met hoofdletters in het geheugen bijschrijven. Glimmend van trots woonde zijn vierjarige zoontje voor het eerst een optreden van zijn vader bij. Dit bijzondere publiek en de verademing na vier maanden weer muziek te kunnen delen, gaven hem hoorbaar vleugels in vijf Händel-aria’s, aan de vleugel begeleid door Jan-Paul Grijpink.

Anders dan zijn meeste Zomerzang-collega’s koos Engeltjes niet voor liedrepertoire waarin hij, zoals recente Winterreise-uitvoeringen met Grijpink bewezen, geen uitdaging hoeft te schuwen. Enerzijds spijtig, anderzijds benadrukt de operazang met pianospel de uitzonderlijkheid van deze concerten. Geen nieuw normaal, maar hopelijk slechts een tijdelijk panacee voor de luisterhonger.

Onweerstaanbaar

Contrastwerking is de essentie van barokopera, dus fungeerden twee rappe virtuozenstukjes als scharnieren in een drieluik van bedachtzaam uitgesponnen scènes. Een leuk idee om via die snelle aria’s zowel de held als de schurk uit Giulio Cesare aan het woord te laten. Ondanks een formidabele accuratesse bleef Caesars woede-uitbarsting ‘Empio, dirò, tu sei!’ iets aan de brave kant. Met haast opgewekte variaties in het da capo won pure musiceervreugde het uiteindelijk ruim van de boosheid.

In ‘Domerò la tua fierezza’ denkt Tolomeo zijn zus en rivaal Cleopatra definitief in de tang te hebben. Waar sommige collega-counters met duikelingen in hun natuurlijke register de puber-farao venijnige sneren laten uitdelen, overtuigde dit effect bij Engeltjes minder. Zijn timbre ontbeert nu eenmaal de vereiste bitsheid voor boosdoeners. Onweerstaanbaar waren daarentegen enkele hemelse hoge noten.

De entree van de lijdzame Bertarido in de opera Rodelinda is geschapen voor Engeltjes’ sensitieve en ongekunstelde geluid. Op Jan-Paul Grijpinks wonderwel geslaagde pianovertaling van de sfeerscheppende sinfonia volgden een expressief accompagnato en een aria vol diep verlangen. Flamboyantere stemvakgenoten hanteren wellicht een rijker kleurenpalet, maar met de harmonieuze toonkwaliteit in al zijn registers trof Engeltjes Händels noten in de roos, zeker in deze sobere context.

De sterfscène ‘Stille amare’ van de titelfiguur uit de opera Tolomeo (historisch gezien een voorvader van de hierboven genoemde schurk) bleek een fraai staaltje gezamenlijke spanningsopbouw. Waar Grijpink elders elegant parelde, schetste zijn nerveuze aanslag hier zowel druppels dodelijk gif als Tolomeo’s stokkende hartslag. Met uitnemende adembeheersing bereikte Engeltjes een bijna religieus aandoende concentratie en verstilling. Een Bach-achtergrond komt altijd van pas!

Loepzuivere ornamenten

In ‘Scherza infida’ ontbrak uiteraard de schrijnende fagot, maar het donkergetinte klavierspel had een haast romantische inslag. Engeltjes schilderde een Ariodante die zijn droefenis lichtvoetig draagt, zoals ook in menig Schubert-lied de tragiek onder de oppervlakte schuilt. Zwelgen in zelfbeklag kan de titelheld, die hier onbezonnen in Ginevra’s ontrouw gelooft, onsympathiek maken. Bij Engeltjes echter een fluisterzachte kwetsbare stem, die kortstondig op ontroerende wijze scheen te breken.

In het B-deel zweert Ariodante wraak na zijn dood, maar Engeltjes wekte de geestverschijning eerder mysterieus dan verwijtend tot leven. In het da capo loepzuivere ornamenten, gestaag stijgend tot een afsluitende cadens die eventjes gewichtloos in de zaal bleef zweven.

Als toegift was ‘Ombra mai fu’ onvermijdelijk en toch fris, met rijke dynamische schakeringen binnen een vlekkeloze voordracht. Slechts drie kwartiertjes duurde dit concert, maar zo nodig kan ik er een stille zomer lang op teren.

Vorig artikel

Peertje van Animoso: waarheid en leugen

Volgend artikel

Van der Plas vertrekt bij Nationale Opera & Ballet

De auteur

Martin Toet

Martin Toet