Recensies

Hollands topkwartet in Brahms’ liefdesperikelen

Judith van Wanroij, Helena Rasker, Linard Vrielink en Thomas Oliemans lieten op 29 juli in het Muziekgebouw aan ’t IJ hun karakteristieke stemmen eindelijk de vrije loop. Met pianoduo Scholtes & Janssens gaven ze de dramatische trekjes van Brahms’ liefdesliederen het volle pond.

Thomas Oliemans gaf dikwijls op treffende wijze de aanzet. (© Marco Borggreve)

Een geïnspireerd idee om vier Nederlandse zangers te verenigen voor beide bundels Liebeslieder-Walzer van Johannes Brahms. Sinds de coronaversoepeling beperken vocale concerten zich vooral tot liedrecitals, maar deze vierhandig begeleide kwartetten vormen een overtreffende trap. Niet alleen weer voor publiek zingen (‘zo fijn’, verzuchtte Judith van Wanroij op Facebook), ook sámen zingen.

Het zwarte gat waarin uitvoerende kunstenaars half maart vielen zal extra diep zijn geweest voor beoefenaars van het operametier, bij uitstek een ensemblekunstvorm. Hoewel braaf van elkaar gedistantieerd, zoals ook het publiek, creëerden de zangers woensdagavond met wederzijdse blikken en gebaren een tastbare energie, al blijven deze 33 genoeglijke miniatuurtjes ver van grootse operapassie. Daar had Brahms weinig affiniteit mee en evenmin ervaring, ongelukkig als hij was in amoureuze zaken.

Als drijfveer voor de eerste bundel uit 1869 denkt men soms aan Brahms’ onbeantwoorde (want onuitgesproken) passie voor Julie Schumann, Robert en Clara’s dochter. Onwaarschijnlijk, gezien de zonnige teksten die dichter G.F. Daumer baseerde op Oost-Europese volkspoëzie. Het werk past in de schat aan toegankelijke kamermuziek, ook geschikt voor privésalons en alternatieve bezettingen, waaraan de componist in de tijd vóór mechanische reproductie zijn faam en inkomen dankte.

‘Noem me een ezel als het de mensen niet bevalt’, zei Brahms, zich bewust van de rijkdom aan sferen en vormen die hij in een vrijwel exclusieve driekwartsmaat had gecreëerd. De zanglijnen lopen soms subtiel gevarieerd parallel, dan weer overlappen ze elkaar als bergstroompjes. Het viertal behield knap de balans, al had een knusse opstelling rond de vleugel wellicht meer intimiteit geboden. Maar deze brede aanpak in een royale zaal bood ruimte voor een zachtere draai aan de vele herhalingen.

Botsende timbres

De kundige begeleiding van Lestari Scholtens en Gwylim Janssens wenste ik hooguit iets meer sprankeling of losheid toe. Een knipoog hoort erbij, bijvoorbeeld in de valse vroomheid van de mannen in ‘O die Frauen’, door beide dames meewarig bekeken. In hun eigen duetje trokken zij behaaglijk aan de noten, wat de beschreven hemelse vogelvlucht een humoristisch karakter gaf.

Helena Rasker maakte van ‘Wahre, wahre deinen Sohn’ een minidrama, met vurige topnoten en een blik die koude rillingen bezorgde. (© Taco van der Werf)

In ‘Ein kleiner, hübscher Vogel’ nam tenor Linard Vrielink als junior het voortouw, meer ‘passionato’ van stem dan het voorgeschreven ‘grazioso’. Terecht veel gewicht kreeg echter de solo van Helena Rasker, als ware alt geen moment te verwarren met Judith van Wanroij’s helle sopraan. Natuurlijk kleurden de vier zich naar elkaar in weemoedige liederen, maar juist het botsen van hun timbres verleende de nummers vol heftigheid of woede richting roddelaars een onweerstaanbare energie.

Als intermezzo speelden Scholtes en Janssens de Fantasie in f van Schubert, wiens Ländler-dansen Brahms evenzeer tot zijn liefdesliederen inspireerden als walskoning Johan Strauss jr. De uitvoering, haast van expressie uit zijn voegen barstend, bereidde het publiek voor op de ernstiger toon van de Neue Liebeslieder-Walzer (1875), ook op teksten van Daumer, maar strenger van structuur, met aanzienlijk meer solozang. Verdriet is nu eenmaal een individuelere emotie dan vreugde.

Thomas Oliemans stelde zich gedurende de avond wellicht het meest dienstbaar op, maar gaf dikwijls op treffende wijze de aanzet. Zijn enige solonummer zette hij in met majestueuze baritonstem, die, zoals het kaartenhuis in de tekst, onherroepelijk bezweek.

Jonge lyrische held

De link tussen lage vrouwenstemmen en gevaarlijke seksualiteit (denk aan Carmen en Dalila) benutte Brahms in ‘Wahre, wahre deinen Sohn’. Rasker maakte er een minidrama van met vurige topnoten en een blik die koude rillingen bezorgde.

Van Wanroij ontplooide een heel scala aan stemmingen, van kinderlijk leed met vocale rusten als snikken tot een parmantige terechtwijzing in ijltempo. De expressie van het woord ‘Gift’ in ‘Nagen am herzen’ herinnerde me onwillekeurig aan haar recente glansrol van Lemoynes Phèdre. Als geen ander kan deze zangeres sluimerende wrok verbergen in haar wonderschone sopraanstem.

In de eerste bundel miste ik iets van ironisch raffinement bij Linard Vrielink, maar in zijn laatste solo kwam diens frisse en gloedvolle tenor geheel tot zijn recht. Met armen breeduit gestrekt was hij op en top de jonge lyrische held, voorbestemd tot grootse daden in bijvoorbeeld Mozart-opera’s.

Prachtig was de als met één stem gezongen laatste maat van het bedachtzame slotlied. Goethes tekst rept van liefdeswonden, maar vooralsnog kampt de kunstsector met coronaverwondingen. De toegift, een nog delicater gebrachte reprise van ‘Wenn so lind dein Auge mir’ uit de eerste bundel, bracht wellicht meer troost dan Goethes hoogdravende muzen. Eenvoud als kenmerk van het ware.

Vorig artikel

Sybrand in Salzburg met 1000 Kraniche

Volgend artikel

Opera in de media: week 32 van 2020

De auteur

Martin Toet

Martin Toet