Vroege Verdi’s: Oberto uit Busseto
In een achtdelige serie besteedt Peter Franken aandacht aan evenzovele minder bekende opera’s van Giuseppe Verdi uit de periode 1839-1849. In de eerste aflevering: een sterke Oberto, opgenomen in het Teatro Verdi di Busseto.
Oberto, Conte di San Bonifacio was Verdi’s eerste opera en had zijn première op 17 november 1839 in de Scala. De componist was met zijn 26 jaar tamelijk oud voor een eersteling. Rossini had er op die leeftijd al meer dan twintig op zijn naam staan. Maar Verdi was tot dan toe vooral actief geweest als dirigent en zou uiteindelijk met 26 werken een zwaar stempel drukken op de Italiaanse opera.
De handeling van Oberto speelt zich af in de vroege dertiende eeuw en draait om de verslagen graaf Oberto, diens dochter Leonora en de familie Salinguerra, die Oberto heeft verdreven. Leonora is achtergebleven en door Riccardo, een lid van de familie Salinguerra, met de belofte van een huwelijk verleid. Hij doet zijn woord echter niet gestand als de mogelijkheid zich voordoet een beter huwelijk te sluiten, met Cuniza, de zuster van de schoonzoon van keizer Frederik II.
Oberto weet zijn dochter te ontmoeten als die zich in de omgeving van Cuniza’s kasteel ophoudt. Beide zinnen op wraak, maar vader heeft ook een appeltje te schillen met zijn dochter, een ‘gevallen vrouw’. Hij voelt zich op twee fronten onteerd. Het leidt tot een prachtig vader-dochterduet dat qua intensiteit doet denken aan de ontmoeting tussen Amonasro en Aida. Ze sluiten vrede en spreken af de ophanden zijnde bruiloft van Cuniza met Riccardo te verstieren.
Als Leonora zich bij Cuniza bekendmaakt, is deze ontzet over Riccardo’s gedrag en dwingt hem alsnog zijn huwelijksbelofte na te komen. Ze doet vrij gemakkelijk afstand van hem, natuurlijk ook omdat ze weet dat ze zelf een heel goede partij is. Maar Oberto wil wraak en daagt Riccardo uit voor een duel. Riccardo weigert: het is onwaardig te vechten met een oude man. Maar na ernstig te zijn beledigd gaan de twee kemphanen elkaar buiten beeld alsnog te lijf. Voorspelbaar legt Oberto het loodje, Riccardo vlucht naar het buitenland en Leonora blijft achter zonder man en zonder vader.
Grote tijdgenoot
De hele opzet van de opera is direct volledig herkenbaar als een werk van Verdi. Het tempo is bij vlagen aan de hoge kant, waardoor het soms wat gejaagd klinkt, een beetje zoals Rossini als die de vaart erin zet met jagende violen. Maar in de solopassages en de duetten neemt de componist rustig de tijd.
Behalve een verwijzing naar Rossini moet hier ook Donizetti worden genoemd. Diens lange carrière overlapte voor een deel die van zijn opvolger Verdi. Donizetti’s misschien wel beroemdste opera Lucia di Lammermoor ging eveneens in 1839 in première. Verdi zal beslist door deze grote tijdgenoot zijn beïnvloed.
In de eerste akte maken we kennis met Leonora, die haar ongelukkige leven bezingt in een acht minuten durende cavatina. Dit is het moment dat alle aandacht is gericht op sopraan Francesca Sassu. De bij wijlen wat lage ligging van de partij past goed bij haar stem; donker getint en met een groot bereik. Sassu doet kunstige dingen met haar handen, vaak met alle vingers gespreid. Het is acteren op de vierkante meter, want het toneel van het kleine theater in Busseto is zeer krap bemeten. Regisseur Pier‘Alli beperkt zich daarom veelal tot hand- en armgebaren en Sassu geeft daar haar eigen fraaie invulling aan.
Tijdens een duet van Riccardo en Cuniza ziet de toekomst er nog zonnig uit, maar zodra dit verkeert in een terzet van Cuniza, Leonora en Oberto, zijn de rapen gaar. Een opgewonden finale met alle vier de protagonisten klinkt geheel en al als de Verdi die we kennen uit latere werken, maar heeft ook nog een rossiniaans trekje. Bij hem is er immers vrijwel altijd een grote uitsmijter voor de pauze.
Muzikaal duel
Het begin van de tweede akte behoort Cuniza toe, gezongen door mezzosopraan Mariana Pentcheva. Ze geeft een uitstekende vertolking van ‘Oh, chi torna l’ardente ensiero’ en ‘Dunque imponi’ en krijgt daarvoor veel bijval van het publiek.
Tenor Fabio Sartori als Riccardo en bas Giovanni Battista Parodi als Oberto gaan elkaar verbaal te lijf in een goed gezongen muzikaal duel, dat later fysiek wordt beslecht. We vernemen dit door het koor, dat de gebeurtenissen becommentarieert.
Het einde draait weer om Leonora, die begint met ‘Tutto ho perduto’, waarin ze lamenteert alles in haar leven kwijt te zijn geraakt. Sassu maakt er een schitterende finale van, prachtig gezongen en wederom zeer subtiel geacteerd.
Herkenbaar
Het koor moet woekeren met de ruimte op het krappe toneel. Zodoende is hun inbreng tamelijk statisch, maar de regie lost dit op door een paar koorleden in de vrije ruimte te laten acteren, terwijl de rest op de achtergrond staat te zingen. Dit was oorspronkelijk een productie van het Teatro Regio di Parma; het zal gemaakt zijn voor een groter toneel dan dat in Busseto.
De enscenering moet het vooral van de kostuums hebben en daar is ontwerper Pier’Alli werkelijk uitstekend in geslaagd. Antonello Allemandi staat voor het orkest van Teatro Regio di Parma en laat authentieke verdiaanse klanken uit de orkestbak komen.
Deze Oberto is een heel goede opera, in geen enkel opzicht herkenbaar als het werk van iemand die het vak net heeft opgepakt. Wie goed bekend is met Verdi’s latere opera’s, hoort in Oberto veel dat vooruitwijst naar bekende successen. Behalve het genoemde duet tussen vader en dochter, dat met kleine variaties meerdere keren in Verdi’s oeuvre terugkeert, is er bijvoorbeeld een ‘Rigoletto-kwartet’ in de tweede akte en verder de nodige klankbeelden die je opmerkelijk vertrouwd voorkomen. Een aanwinst, deze opname uit Busseto, die werd uitgebracht bij gelegenheid van Verdi’s tweehonderdste geboortejaar.