Vroege Verdi’s: Giovanna d’Arco uit Milaan
In een achtdelige serie besteedt Peter Franken aandacht aan evenzovele minder bekende opera’s van Giuseppe Verdi uit de periode 1839-1849. In de vijfde aflevering: Giovanna d’Arco, opgenomen in het Teatro alla Scala in 2015.
De première van Verdi’s zevende opera was op 15 februari 1845 in het Teatro alla Scala. Verdi had er hoge verwachtingen van, maar het succes bleef uit. Ik zag in 2010 een geslaagde uitvoering van dit weinig gespeelde werk door de Rotterdamse Opera, met Waldin Roes in de titelrol. Dit gezelschap bracht in de jaren ervoor ook al Oberto, Attila en Aroldo op het toneel, voorstellingen die ik allemaal heb bezocht. Hoewel deze Giovanna een bovenmodale amateurvoorstelling was, wist de opera bij mij niet te beklijven. Zodoende kwam de opname uit Milaan als een prettige verrassing.
De Scala heeft er duidelijk alles aan gedaan om de voorstellingen van deze vroege Verdi tot een succes te maken. Voor de productie werd het befaamde duo Moshe Leiser en Patrice Caurier aangetrokken en de titelrol werd toevertrouwd aan niemand minder dan Anna Netrebko. Met Francesco Meli als Carlo VII en Carlos Álvarez als Giovanna’s vader Giacomo is dat een affiche om van te watertanden.
Het libretto van Temistocle Solera is gebaseerd op het toneelstuk Die Jungfrau von Orléans en volgt losjes het verloop van de geschiedenis van Jeanne d’Arc als redster van het Franse vaderland. Om het gemakkelijker te maken Giovanna’s ‘reinheid’ in twijfel te trekken, wordt gesuggereerd dat Carlo en Giovanna op elkaar verliefd zijn geworden. En aan het einde gunt Solera het zijn heldin om strijdend ten onder te gaan, in plaats van op de brandstapel te belanden. Voor het overige is het verhaal zeer herkenbaar.
Schimmen
Giovanna hoort stemmen en die hoort de toeschouwer als een koortje van goddelijke en duivelse engelen. Ze zingen dezelfde melodie, het klinkt als een heel onschuldig walsje. Aan die stemmen van de duivelse engelen is zodoende niets demonisch te ontdekken, waardoor het gangbare vooroordeel wordt ontkracht. Met name als die Carlo een aantrekkelijke man blijkt te zijn, is de zang van de ‘demonen’ erg verleidelijk, zoals te horen in ‘Tu sei bella’.
In de eerste akte wil Carlo afstand doen van de troon en de strijd staken. Net op tijd komt Giovanna in beeld en de Engelsen lijden een zware nederlaag. Giovanna’s vader heeft zijn dochter echter geobserveerd en vreest dat ze door demonen is bevangen. Hij belooft haar aan de Engelsen te zullen uitleveren, zodat ze haar duivelse werk niet langer kan uitvoeren.
Intussen zijn de koning en zijn beschermvrouwe op elkaar verliefd geworden en dat brengt Giovanna in opperste verwarring. Haar maagdelijke reinheid staat op het spel; zonder dat kan ze niet langer de godgezonden gezant zijn in een door de hemel bevolen strijd. De regie laat hier overigens ronddansende kobolds zien, in felrode kleren, opdat we zullen begrijpen dat Giovanna niet alleen stemmen hoort, maar ook schimmen ziet.
Tijdens de grote kroningsscène ‘ontmaskert’ Giacomo zijn dochter ten overstaan van de menigte en de koning. Haar vraagt haar driemaal om te ontkennen dat ze bezeten is. Zijn dochter zwijgt en dat wordt opgevat als een bekentenis. Later ziet de verdoolde ziel in dat hij verkeerd heeft gehandeld en bevrijdt haar uit het kamp van de Engelsen, waarna ze nog een keer ten strijde trekt en de Fransen de overwinning bezorgt. Giovanna vindt de dood op het slagveld, maar voor ze haar laatste adem uitblaast, zingt ze nog een roerende apotheose.
Prima donna
Het toneelbeeld wordt voor de pauze bepaald door een grote kamer, die dienstdoet als behuizing voor Giovanna, Carlos en de Mariakapel waar Carlo zijn wapenrusting achterlaat. Na de pauze wordt het toneel voorzien van een groot decorstuk in de vorm van een kathedraal en een extra gekleurd rozet op de voorgrond. Volgend op haar ‘ontmaskering’ krijgt Giovanna een groot houten kruis aangereikt door een figurant, gekleed in een lendendoek. De symboliek is natuurlijk dat ze door ‘la foule’ wordt geofferd. Na ‘hosanna’ volgt het ‘kruisigt haar’.
De Italiaanse tenor Francesco Meli zingt de sterren van de hemel als Carlo VII, de koning die zijn kroon aan Giovanna te danken heeft, maar haar niet kan redden van de dood. In de eerste akte krijgt zijn personage volop de gelegenheid om zich te profileren en daar maakt Meli uitstekend gebruik van. Als we nog maar twintig minuten in de voorstelling zijn, kan hij al niet meer stuk bij het publiek.
De voor Verdi zo belangrijke bariton wordt hier gezongen door de uit Spanje afkomstige Carlos Álvarez, die de rol van Giovanna’s vader vertolkt. Evenals Carlo krijgt hij veel podiumtijd en alle ruimte om zijn kunnen te tonen. Zijn Giacomo is van een uitzonderlijke klasse. Daarmee hebben beide heren de lat hoog gelegd voor de prima donna.
Anna Netrebko is daar niet van onder de indruk. Haar zang is uitstekend verzorgd en zeer solide, met veel aandacht voor uitgebreide coloraturen, waarin ze haar hoge noten met speels gemak etaleert. Deze rol verdient wat mij betreft meer aandacht bij het grote publiek, de hele opera trouwens. Netrebko laat horen op welk een hoog niveau Verdi hier heeft gecomponeerd en dat is precies wat dit relatief onbekende werk nodig heeft om de weg naar de grote podia te vinden. De Scala verdient een compliment voor het bijeenbrengen van deze topcast.
Het orkest van de Scala laat een mooie, authentieke Verdi uit de bak opklinken. Dat is zeker mede te danken aan Riccardo Chailly, die de muzikale leiding heeft.
Een halfjaar na Giovanna d’Arco ging op 12 augustus 1845 Alzira in première in het Teatro San Carlo in Napels. Van deze opera ken ik alleen een opname op cd onder leiding van Lamberto Gardelli. Dit is een echte rariteit, die zeer zelden wordt uitgevoerd. In de volgende aflevering van deze serie aandacht voor Attila.