Orkest doet huiveren in Matinee-thrillers
Luigi Dallapiccola’s Il prigioniero is direct een nachtmerrie, Blond Eckbert van Judith Weir start nog als sprookje. Beide opera’s eindigen echter in desillusies. Een hoopvol signaal was het seizoenslot van de NTR ZaterdagMatinee op 5 juni niet, maar het Radio Filharmonisch Orkest stak in vlijmscherpe vorm. Mezzo Jasmin Etezadzadeh overspande de double bill met haar grote vocale persoonlijkheid.
In de grillige natuurschets die Blond Eckbert opent, beklom sopraan Helena Koonings de notenbalken met weelderig timbre, allerminst een kanariepiet. Haar karakter van Bird herinnert aan de Waldvogel in Siegfried, maar voert de titelfiguur naar waanzin, niet een goudschat. Ook muzikaal verwijst Judith Weir (Cambridge, 1954) regelmatig naar Wagner en Duitse (vroeg)romantiek in haar opera uit 1994 (revisie 2006), op een zelf gepend libretto naar de gelijknamige novelle uit 1796 van Ludwig Tieck.
Het echtpaar Berthe en Eckbert leeft vreedzaam in het woud, nu en dan bezocht door Walther. Diens reactie op Berthe’s miraculeuze levensloop zaait achterdocht, geweld en gekte. Niets is zoals het lijkt in dit pre-freudiaanse sprookje, waarin al dan niet bewust begane vergrijpen de figuren achtervolgen.
Weir drukt compositiestudenten altijd op het hart geen bron ongehoord te laten en verknoopte zelf als een kameleon allerlei invloeden (Britten, Stravinsky, volksmuziek) tot een bont weefsel van aparte signatuur. Secuur geleid door dirigent Franck Ollu fonkelde het Radio Filharmonisch in de dankbare muziek, die alle orkestsecties beurtelings belicht. Weir koos beproefde methodes voor de toenemend ‘unheimische’ voorvallen, maar de moord op Walther voltrok zich in een beklemmende melancholie.
Huiveringwekkend venijn
Het orkestvolume in het lege Concertgebouw maakte het de cast soms lastig. Door de wol geverfde bariton Scott Hendricks had wellicht al te veel kruit verschoten om in de finale geheel recht te doen aan Eckberts waanzinslied, woordloos, zoals de Bird het stuk begon. Naast verteller is de vogel tevens slachtoffer én wraakpleger, wat Helena Koonings hier en daar met ijskoude stemkleur accentueerde.
Tenor Matthew Newlin klonk nog wat stug als Walther, maar kwam met huiveringwekkend venijn tot leven (tenminste, in Eckberts delirium…) als de Old Woman bij wie Berthe haar wonderbaarlijke jeugd beleefde. Jasmin Etezadzadeh hield de aandacht vast in Berthe’s lange vertelling, onder meer door de ritmische variëteit in haar zanglijn optimaal te benutten. Visueel toonde deze veelbelovende Duitse mezzosopraan zich zeer betrokken, zelfs nadat haar eigen rol was uitgespeeld.
Haar grote bereik, van krachtig borstregister tot licht nasale maar puntgave top, kwam Etezadzadeh wederom van pas als La madre in de proloog van Il prigioniero. Met een verbeeldingsrijk stempalet schilderde ze haar visioen van Philips II. Hiermee gaf Luigi Dallapiccola (1904-1975) een specifiek kader aan zijn in 1944 als eigen librettist aangevangen opera over een naamloos inquisitieslachtoffer. Maar de ‘gestrekte rechterarm’ van de zestiende-eeuwse tiran verwijst onmiskenbaar naar de actualiteit.
Een verplichte internering in Graz als kind en het onzekere bestaan met zijn Joodse echtgenote onder Mussolini verklaren Dallapiccola’s engagement bij de thema’s vrijheid en repressie. Hij construeerde Il prigioniero op minutieuze wijze met twaalftoonreeksen die fungeren als leidmotieven en muzikale bouwstenen. Gelukkig pakte de Fransman Ollu het werk niet kil-analytisch aan, maar als het volbloed Italiaanse muziekdrama dat het is, al leken flarden verfijnde lyriek soms iets in het gedrang te komen.
Spookachtig
De forsgebouwde Amerikaan Lester Lynch oogde in zijn losse blauwe kiel allesbehalve uitgeteerd, maar verklankte de ontberingen en de angsten van de gevangene levensecht met zijn bronzen bariton. Vocaal imposant maar afstandelijk deed tenor John Daszak hem als carceriere (gevangenbewaarder) verslag van de Vlaamse opstand, alsof hij al voorsorteerde op zijn ware gedaante als grootinquisiteur.
De vlucht door de kerkergangen kreeg een filmisch effect dankzij Lynch’ vocale acteertalent en de spookachtige orkestklanken, met knappe korte optredens van Morschi Franz en Sam Carl als priester. De Latijnse tekst in beide koorintermezzo’s laat open of we daders dan wel slachtoffers horen zingen. Voor het tweede suggereerde Dallapiccola elektronische versterking, maar ook zonder maakte het als altijd hoogstaande Groot Omroepkoor met het Maarschalkerweerdorgel een overweldigende indruk.
Bloedstollend was het ‘fratello’ waarmee de grootinquisiteur de hoop als ultieme marteling onthult. Opnieuw vrij koel voerde John Daszak de gevangene naar de brandstapel, terwijl oprechte tederheid deze ‘bevrijding’ nog navranter had gemaakt. In een alternatieve kijk is de tenorpartij geen letterlijke dubbelrol, maar staat de carceriere symbool voor medeplichtigheid bij onderdrukking. Minder dan de complexe muzikale formules blijft het humane aspect van Il prigioniero vraagtekens oproepen.