La Pellegrina betovert maar overdondert niet
‘Sic transit gloria mundi’, dat motto sierde op 30 augustus het virginaal van dirigent Skip Sempé. Toch is 432 jaar na dato de vermaardheid van La Pellegrina als broedkamer van het operagenre niet verstomd. Een zeldzame live-uitvoering tijdens het Festival Oude Muziek bood oorstrelende klanken, maar de ware pracht van het werk bleef onderbelicht.
Met La Pellegrina beoogden de knapste koppen in Florence niets minder dan de hemelse harmonie op aarde te brengen. Voor vertolkers nu is het een lastige opgave om de publieksrespons van 1589 te reproduceren, zeker bij beperking tot de muziek: ooggetuigen meldden dat de toehoorders destijds amper de woorden meekregen, laat staan de symboliek ervan, zo overweldigd waren hun zintuigen. Er schuilt dus ironie in een uitvoering op een festival dat zich onder de leus ‘Let’s talk’ wijdt aan retorica.
Ironisch is ook dat dit multimediale spektakel – tegelijk proto-opera en summum van hoofs amusement – nog steeds de naam draagt van een vrijwel vergeten toneelstuk over een vrouwelijke pelgrim. Toen al trokken de zes als intermedio (intermezzo) bedoelde muzikale tableaus meer aandacht. De première voor drieduizend gasten in het Uffizi-paleis op 2 mei bekroonde de festiviteiten rond het huwelijk van groothertog Ferdinando de’ Medici met de Franse prinses Christine van Lotharingen.
De strijkers en blazers van het Capriccio Stravagante Renaissance Orchestra, minder talrijk dan in 1589, schaarden zich maandag in TivoliVredenburg rond diverse toetsinstrumenten. Tokkelklanken van harp of chitarrone ontbraken vreemd genoeg. Rondom hen links koor Cappella Amsterdam en rechts Voces Suaves, een ensemble uit Basel dat zich toelegt op vroeg repertoire voor solostemmen.
Leegloop van de hel
Meerstemmige composities van de befaamde madrigaalschrijver Luca Marenzio en van de Florentijn Cristofano Malvezzi, die in 1591 een drukuitgave verzorgde, domineren La Pellegrina. Gevarieerde herhalingen en uitwisselbaarheid van stemmen en instrumenten typeren hun renaissancemuziek. Zo ontvouwde zich een steeds van kleur verschietend klankfresco. De warmte en kracht van Cappella Amsterdam vormden een fraai contrapunt met de meer gespecialiseerde finesses van Voces Suaves.
Inhoudelijk kregen de aan Plato en Ovidius ontleende tableaus een bescheiden maar rake expressie. Zo zette men de arrogante Pieriden in de zangwedstrijd van het tweede intermedio luidruchtig in de vocale verf, terwijl de uiteindelijk zegevierende muzen veel delicater stem kregen. In deel vier beklaagden schril schurende mannenstemmen van Voces Suaves als demonen de leegloop van de hel in het gouden tijdperk onder het nieuwe groothertogelijke echtpaar.
Verheerlijking van de Medici stond voorop. Als een mantra klonken de namen ‘Cristiana e Ferdinando’ in het slotballet van muzikaal eindverantwoordelijke Emilio de’ Cavalieri. Toch bleef zelfs hier het feestelijke aplomb ietwat achter. Skip Sempé’s coördinatie gedurende de avond was ook niet vlekkeloos, al verschaften bijvoorbeeld zijdezachte blokfluiten en schalkse cornetto’s volop genot.
Uiterst virtuoos
In de solozangen van De’ Cavalieri, Jacopo Peri en Giulio Caccini horen we de kiemcellen van opera. De eerste theaterwerken die de naam verdienen schreven deze nieuwlichters, hoewel nauwelijks jonger dan Malvezzi en Marenzio, zo’n decennium later. Aan sopraan Zsuzsi Tóth, bekend van Vox Luminis, de taak in de voetsporen te treden van Vittoria Archilei, prima donna assoluta van haar tijd.
Als Harmonie trotseerde Tóth dapper haar uiterst virtuoze hoge partij en creëerde knap haar eigen echo-effect. Waar het aan schortte, was autoriteit en volume. Vanwege de summiere notering in Malvezzi’s partituur doet zeegodin Anfitrite een nog groter beroep op de verbeeldingskracht, een kwaliteit waar Peri Vittoria Archilei mateloos om bewonderde. Tóths ornamenten waren fantasievol, maar ontbeerden in mijn oren die zo lastig te realiseren illusie van spontaniteit.
Geslaagd mysterieus klonk de Hongaarse als Tovenares, een solo die Giulio Caccini schreef voor zijn vrouw Lucia. De talrijke ‘passagi’ op minder belangrijke woorden, vooral bedoeld om verwondering op te wekken, gingen feitelijk in tegen Caccini’s principes van sobere toonzetting. Een halve eeuw later zou Monteverdi deze extreem bloemrijke zangstijl alleen nog benutten voor godenrollen.
Valerio Contaldo had zijn karakteristieke tenor al diverse malen in het ensemble laten schallen voordat hij de spotlights instapte als de mythische Arion, door een dolfijn van de verdrinkingsdood gered. Jacopo Peri schreef voor Arions uur van nood een partij met een omvang van twee octaven en maar liefst twee echo’s. Zijn collega’s van Voces Suaves staken vanaf de balkons Contaldo haast naar de kroon in virtuositeit, al beperkten ze zich tot de slotfrasen van de hondsmoeilijke notenslierten.
Het blijft gissen in hoeverre recht werd gedaan aan de oervertolking door Peri zelf, bijgenaamd Il Zazzerino vanwege zijn schouderlange goudblonde haren. Contaldo’s gepassioneerde voordracht had in ieder geval de allure die ik me bij zijn illustere voorganger voorstel en hij benaderde het dichtst de operasferen. Zijn heerlijke natuurstem zal me van deze avond ongetwijfeld het langst heugen.
Het Festival Oude Muziek duurt nog tot en met 5 september. Zie oudemuziek.nl voor meer informatie.