Connolly wekt zoete en bittere lieddromen
Dame Sarah Connolly wisselde op 17 november de pet van juryvoorzitter bij het Internationaal Vocalisten Concours voor haar avondjurk. Met pianist Joseph Middleton brak ze in het Muziekgebouw aan ’t IJ een gloedvolle lans voor landgenoten, maar toonde ook meesterschap in vertrouwder liedrepertoire.
Liedkunst is al iets voor liefhebbers, maar daarbinnen geldt Brits repertoire nog meer als een niche. Vergeeflijk dus dat het als ‘op en top Engels’ aangekondigde recital in het Muziekgebouw woensdag toch opende met Duitse werken. Niet elke liedliefhebber is immers anglofiel en bij haar debuut in de Serie Grote Zangers maakt een waarachtig grote als Sarah Connolly uiteraard eigen keuzes.
Overigens boeiend om Robert Schumann te linken aan de Britse componist en dichter Ivor Gurney. Hun beider levens eindigden in psychiatrische instellingen na lange mentale martelgangen, wat zeker bij Gurney sporen naliet in zijn oeuvre. De concrete oorzaak van syfilis leidde tot een verwant akelig einde voor Hugo Wolf, de andere Duitstalige van de avond. Wolf was ook present in het voorprogramma, een sympathieke presenteermogelijkheid voor fris talent, die een welkome comeback maakte.
Gezien haar inzet deze week voor het Vocalisten Concours in Den Bosch keurt Connolly vast goed dat ik enige woorden wijd aan de opmaat van Joris van Baar. De Michelangelo-liederen van Wolf vormden een lijvige kluif voor zijn imposante bas-bariton en qua nuancering blijft er groeiruimte. Maar beklemmend raak trof hij in ‘Alles endet’ de slechts kort verlichte desolate sfeer. Wolf noteerde dat dit lied hem zijn verstand zou kunnen kosten, een vrees die datzelfde jaar (1897) waarheid werd.
Gepijnigde stemkleur
In zijn ‘liedjaar’ 1840 zag Schumann vermoedelijk een voorteken in de slotverzen van ‘Der Spielmann’ (‘daß Keinen der Wahnsinn übermannt, bin selber ein armer Musikant’). Haast bezwerend gaf Connolly de componist stem, na de gruwzame maar beteugelde razernij van de titelfiguur. Ook het pathos van de executie in ‘Der Soldat’, eveneens op poëzie van Hans Christan Andersen, schetsten de mezzo en pianist Joseph Middleton met vlijmscherpe verbeeldingskracht, echter verre blijvend van melodrama.
Ivor Gurney was geen man voor zelfmedelijden. Toch schuilt achter zijn wellicht bekendste lied ‘Sleep’ een gekwelde ziel. Hij schreef het in 1912, nog voor de oorlogservaringen die lang als oorzaak van zijn instabiliteit golden. Maar de hoop op zoete dromen in de tekst, hypnotisch begeleid door de vleugel, ontmaskerde Sarah Connolly met gepijnigde stemkleur als een vlucht voor de demonen van alledag.
Gelukkig bracht de avond meer dan voorboden op rampspoed, voor de pauze vooral dankzij Wolf. ‘Die Zigeunerin’ oversteeg met boosaardige humor de gedateerde clichés en in het operateske ‘Gesang Weylas’ klonk Connolly even majestueus als ze oogde in haar lange zwart-witte robe. Transparant en alert spelend als immer koesterde Joseph Middleton elk glinsterend nootje van ‘Auch kleine Dinge’.
Luisteren met je hart
In het Engelse deel een scala aan meer of minder bekende toondichters, allen net als de zangeres opgeleid aan het Royal College of Music. In liefdesliederen van Gurney en Frank Bridge tipte Connolly de schaduwzijden slechts lichtjes aan, haar volle operageluid spaarzaam inzettend. Soms beperkte ze haar stembanden tot een fluisterend parlando, hoewel steeds verstaanbaar. Dit kunstige spel met volume en kleur, zelfs binnen één frase of woord, wist Middleton prachtig na te volgen.
De meesterbegeleider haalde diep adem voor zijn tour de force in ‘Earth’s Call’ van John Ireland, een sensueel geladen natuurode, waarin hij met Connolly expressieve uitersten verkende. Het thema van ‘luisteren met je hart’ keerde soberder terug in ‘King David’ (Herbert Howells). De mezzo benutte een palet vol weemoed, tot Middleton met zijn rechterhand de troostende nachtegaal heerlijk vrijliet.
Angstige kindervragen en groeiende vertwijfeling bij vader bewezen Connolly’s vocale acteertalent in de dialoog van ‘Journey’s End’, het wrange allerlaatste lied van Frank Bridge. Een luchtiger kindertoon trof diens voornaamste pupil Benjamin Britten met de wiegeliedjes van A Charm of Lullabies, al schuilen addertjes onder het bed. Nerveuze toetsenroulades en een iets te sterk forte op ‘dreadful’ suggereerden dat niet alles koek en ei is in ‘Cradle Song’ (op dubbelzinnige tekst van William Blake).
Een sinister sotto voce besloot ‘A Charm’, waarin een hels kindermeisje echt met slangen dreigt. Nog knapper dan de virtuoze verwensingen was het steeds anders gekleurde ‘Quiet, sleep!’: bars, narrig, verveeld en soms toch liefdevol.
In het laatste wiegelied, deels onbegeleid en vrij in tempo, wikkelde Connolly het publiek in haar warmte, zo ook met de tere toegift (weer Britten) die hun enthousiasme afdwong. Toen nam ze de afslag Den Bosch om een volgende generatie te voeden met haar kunde.
Luister naar ons uitgebreide gesprek met Dame Sarah Connolly in de podcast Opera Magazine: