Le Grand Macabre: spannend en grotesk
Macaber was het beslist in de NTR ZaterdagMatinee bij de uitvoering van Le Grand Macabre, een opera van György Ligeti. Niet alleen vanwege de toenemende coronacijfers, die de komende Matinees zullen treffen, maar nog meer om een nieuwe dood en verderf zaaiende coronavariant. Belichaamd door Nekrotzar als de cynische man met de zeis.
Letterlijk met toeters in de inleiding, maar ook met fietsbellen aan het begin van de derde scène zet György Ligeti zijn opera in. Als twaalf autoclaxons de ouverture spelen, is het duidelijk dat dit theaterstuk in de categorie spectaculair gaat vallen. Zo was het ook in de uitvoering van het Radio Filharmonisch Orkest, het Groot Omroepkoor en een lange lijst van solisten onder leiding van James Gaffigan. Met zijn gedreven en krachtige directie inspireerde Gaffigan het orkest tot gloedvolle expressie. Opvallend hoe enthousiast de orkestleden van hun waardering voor hun gastdirigent getuigden tijdens het slotapplaus.
Niet alleen vanwege de bovengenoemde toeters was er sprake van een bijzondere instrumentale bezetting, ook in de samenstelling van het hele ensemble zette Ligeti de zaken op hun kop. Geen groot strijkorkest, maar een ensemble ter grootte van een kamerorkest. Daarachter juist uitdijende groepen van hout- en koperblazers en daarachter een nog uitgebreidere slagwerkwinkel, waarin 61 soorten klankobjecten, van de traditionele pauken (vijf stuks, waarop paukenist Paul Jussen met passie de vellen beukte) tot een koekkoeksfluitje, een stoombootfluit, castagnetten, Japanse tempelklokken en fietsbellen. Zo konden hallucinerende klankbeelden worden opgeroepen om het even hilarische als groteske verhaal in te kleuren. In de Grote Zaal van het Concertgebouw klonk het geweldig.
Bont theater
In vier scènes, verdeeld over twee bedrijven, schiep Ligeti een absurde wereld op basis van een toneelspel van de Belg die onder de naam Michel de Ghelderode (1898-1962) een zestigtal theaterstukken schreef, vrijwel allemaal gebaseerd op schilderijen van Pieter Brueghel en Jeroen Bosch. La balade du Grand Macabre inspireerde Ligeti tot een bont muziektheater met de lugubere Nekrotzar als de macabere dood. Een eerste versie met Duitse en deels gesproken teksten ging in 1978 in wereldpremière. In 1997 lanceerde de componist een inhoudelijk vernieuwde versie, nu op Engelse teksten en geheel gezongen.
Breughelland, zo noemt Piet de Pot bij zijn eerste opkomst de zetting van het verhaal. Het blijkt een land van vrolijke losbandigheid, ongeremde driften, dood en verdoemenis. ‘Dies irae, dies illa, solvet saeclum in…. O golden Breughelland that never knows a care’, klinkt het uit Piets dronken mond. Hoe macaber, want ‘het zal ons een zorg zijn’ roepen lallende groepen met verhitte koppen heden ten dage: ‘Wij willen onze vrijheid!’ Breughelland is nu, zo bezweert deze opera. Het slotkoor vat het cynisch samen: ‘Fear not to die, good people all! No one knows when his hour will fall! And when it comes, then let it be… Farewell, till then in cheerfulness!’
Kolderieke Piet
Piet de Pot is de slimme potsenmaker in het absurde spel. Hij laat zich weliswaar als slaaf gebruiken door Nekrotzar, maar door een verbond aan te gaan met de astroloog Astramadors en diens dominante vrouw Mescalina weet hij de macht van Nekrotzar te verbreken. Hem lukt het niet om de wereld te vernietigen; hij smelt gewoon weg.
Tenor Peter Hoare zette met zijn speelse stem en levendige stijl van acteren een verrukkelijk kolderieke Piet neer. De wijze van omgang met zijn meester Nekrotzar ontlokte menigmaal gelach uit het publiek. Met een passende ruige stem zorgde bas-bariton Martin Winkler voor een hels klinkende onderwereldfiguur. Zijn optreden ontlokte menigmaal donderende klankuitbarstingen vanuit de koperblazers en het slagwerk potentieel.
Net als op de schilderijen van Breugel spelen zich allerlei taferelen door elkaar af. Zo ook in Ligeti’s Grand Macabre. Een liefdespaar, Amando en Amanda genaamd, geeft zich met wellust over aan de liefde, wat Ligeti zowel met heftig hijgende als smeltend mooie zanglijnen inkleurde. De rollen bedacht hij toe aan twee vrouwenstemmen, in dit geval de mezzosopraan Marta Fontanals-Simmons en de sopraan Sofia Fomina. Zij leefden zich overtuigend uit in hun erotische scènes.
Een paar apart vormen de genoemde astroloog en zijn aan sm verslaafde vrouw. Sopraan Heidi Melton hanteerde de zweep net zo virtuoos als haar stembanden de dolkomische teksten uitkraamden. Bas-bariton Seth Carico zong de rol van Astramadors met de nodige nederigheid.
Glitterjurk
Sopraan Sara Herschkowitz maakte in een gouden glitterjurk een spetterende opkomst als een hitsig hoog klinkende Venus. Een giechelige prins (countertenor Aryeh Nussbam Cohen), machtsbeluste ministers en vele andere breugheliaanse figuren, door Ligeti met kenmerkende zanglijnen uitgedost, bevolken deze opera.
Kijkend naar de spelmomenten in deze mise-en-espace gevatte concertante uitvoering vroeg ik mij af hoe je zo’n absurd theater in beeld kunt brengen. Als een echte horror-komedie, zoals ik ooit zag in het Aalto-Musiktheater in Essen? Of moet je er, zoals regisseur Peter Sellars bij de première in 1978, de realiteit op plakken, zoals hij deed door het verhaal te verplaatsen naar de kernramp in Tsjernobyl? Daar was Ligeti het totaal mee oneens. Dat kan ik mij goed voorstellen na het zien van deze concertante uitvoering. De fantasieën die de muziek en de teksten opriepen in zo’n eenvoudige zetting, veroorzaakten groteske topspanning.