Ouderwets troostende Messiah uit Rotterdam
Met de Messiah sterkte het Rotterdams Philharmonisch Orkest op de valreep honderden gelukkigen voor een stille winter. Het gelegenheidsensemble in barokzaken smeedde met specialist Jonathan Cohen en solisten van faam een fraai verbond. Het Groot Omroepkoor was terecht de vocale spil.
De lichten zijn opnieuw uit, maar drie weken was concertbezoek een privilege en Händel-fans boften: in beperkingen konden zowel L’Allegro (NTR ZaterdagMatinee 11 december) als de Messiah (De Doelen deze zaterdag, en zondag een publiekloze stream) doorgaan. Zo zeldzaam als de eerste, zo alomtegenwoordig normaal de tweede, zeker rond kerst. Ook zonder coronamisère zou het Rotterdams Philharmonisch echter zijn opgevallen met deze Messiah, exact vijftig jaar nadat het orkest de evergreen voor het laatst uitvoerde.
De wereld draaide in die vijftig jaar door. Zeker in de topzalen domineren periode-instrumenten nu het barokgenre. Maar dogma’s zijn passé en zoals Concerto Köln recent verblufte met Wagners Rheingold (in april op de rol bij het RPhO), zo was de visie van de Rotterdammers op grootmeester Händel op 18 december volstrekt legitiem, en bovendien springlevend. Jammer dat diens sobere instrumentatie niet alle secties liet stralen onder leiding van de bevlogen dirigent Jonathan Cohen achter het klavecimbel.
Even apart als de bezetting is de compilatie van Bijbelverzen tegenover libretto’s met handelende personages in Händels meeste oratoria. Hoe knap Charles Jennens ook reflecteerde op Christus’ heilsgeschiedenis via oudtestamentische toespelingen, de aria’s en koren geven de woorden pas spiritueel vuur. ‘A fine entertainment’ schamperde de ietwat ontevreden Jennens, maar al 279 jaar verlaten toehoorders niet louter geamuseerd maar met ‘opgeheven hart’ hun zitplaats.
Meesterschap in tekstexpressie
Hoorbare speelvreugde bij het circa dertigkoppige orkest compenseerde de onversierde, halfgevulde zaal. Het vrijwel voltallige Groot Omroepkoor, in twee rijen rondom opgesteld, overtuigde evenzeer in de homofone als in de fugatische delen. De warme gloed, eigen aan moderne strijkers, en de gecultiveerde samenzang maakten passages zoals ‘Wonderful, Counsellor’ tot een feest. Toch miste ik soms iets van de puntige transparantie bij intiemere uitvoeringen uit ‘authentieke’ hoek.
Terwijl Händel zelf soms jongensstemmen gebruikte, zetten de sopranen ‘And He shall purify’ me iets te gewichtig in. Maar diezelfde sopranen illustreerden in de opening van deel twee de frase ‘that taketh away’ treffend ingetogen. Ingestudeerd door hun chef Benjamin Goodson was het koor zeer alert op Händels talrijke klankschilderingen. In ‘He trusted in God’, zo verwant aan de spotkoortjes uit Bachs passies, hoorde ik het hoongelach van met name de tenoren zelden zo helder.
Mogelijk was Matthew Rose licht verkouden, gezien zijn lichaamstaal en incidenteel haperende ademsteun in de snelle coloraturen. Het belette hem niet om zijn formidabel resonerende geluid, meer bas dan bariton, met profetisch charisma te ontplooien. Ingehouden mysterie kwam wellicht minder uit de verf, maar ‘The trumpet shall sound’ werd het beoogde hoogtepunt, met een puntgave solo van trompettist Alex Elia.
Grappig hoe Engelsman Rose het vermeende voorbeeld van koning George II volgde door zich te verheffen voor het Hallelujah-koor. Landgenoot Andrew Staples bleef rustig zitten, maar bewees zich een tenorsolist in de allerbeste Britse tradities, al stond hij niet vooraan bij uitdeling van stemschoonheid. Wat een meesterschap in tekstexpressie; mijn notitieboekje staat vol uitroeptekens over enerzijds de subtielste ornamenten en anderzijds de durf zelfs een wanhoopskreet te benaderen.
Kerstster
Countertenor Andreas Scholl is inmiddels een veteraan van nog altijd grote klasse. Bij gebruik van slechts vier solisten belanden noten bedoeld voor uiteenlopende zangers op hetzelfde bordje. Scholl had het soms lastig in aria’s die Händel in 1750 zeer virtuoos herschreef voor een topcastraat. Maar magnifiek kleurde hij de droeve frasen in ‘He was despised’, dat in 1742 alt Susanna Cibber (ook als actrice werkzaam) van een dominee uit het publiek subiet vergiffenis voor haar zonden opleverde!
Helaas hoorden we slechts de A-sectie van deze (toegegeven) lange aria. Na de pauze ontbrak menig vertrouwd deel. ‘Ditmaal geen coupures’ was beloofd, al betreft het mogelijk een zeldzame versie. Ongebruikelijk maar verrukkelijk kamermuzikaal was in ieder geval Scholls duet met de concertmeester en in ‘How beautiful are the feet’ klonken naast sopraan Emöke Baráth alleen een cello en een inderdaad beeldschone solo op hobo, doorgaans slechts een ondersteunend instrument.
De Hongaarse Baráth straalt al diverse jaren als kerstster aan het barokke operafirmament. Accuratesse en muzikale fantasie verleenden haar slanke sopraan enorme allure. Wellicht prefereren sommigen een warmer of voller timbre in ‘I know that my Redeemer liveth’. Maar juist de paradoxale combinatie van breekbaarheid en overtuigingskracht, dikwijls ondersteund met handgebaren, stal deze middag mijn hart.
Hoewel beroofd van enkele nummers viel aan de leden van het Groot Omroepkoor uiteraard de slotzang toe. Bedachtzaam bouwde Jonathan Cohen met hun naadloze lange lijnen een klankkathedraal. In de fermate zal ik niet de enige zijn geweest die even de adem inhield, in afwachting van de voorlopig laatste maten livemuziek.