Strijkers geven veterane Von Otter vleugels
Anne Sofie von Otter blijft verrassen met haar programma Liederen van Liefde en Dood. Haast gewichtloos liet ze 2 april de bitterzoete noten van Rufus Wainwright door het Amsterdamse Muziekgebouw zweven. In traditionelere werken van Schubert boog de Zweedse haar onvermijdelijk tanende kracht om naar boeiende expressiekeuzes. Het vlijmscherp musicerende strijkkwartet Brooklyn Rider oogstte terechte lof van publiek én ster.
Ook in haar hoogtijdagen crosste Anne Sofie von Otter al vaak over van grote opera naar populaire genres. Wat soms een noodgreep is bij klassieke musici als de stem gaat haperen, deed de Zweedse altijd uit overtuiging. Na bijna vier decennia op de bühne, gaf popzanger Rufus Wainwright haar een fraaier cadeau dan een gouden horloge met Trois valses anglaises, songs die in kwartet bewerking tijdens deze tournee (met 4 april nog een stop in Groningen) hun Nederlandse première kregen.
Monarchvlinders vormen de focus van de eerste, waarin Von Otter haar stem bijna vibratoloos liet voortstuwen door ijle, licht wiegende strijkers. Fragiele maar dappere wezens die oceanen trotseren, het lijkt een metafoor voor de Von Otter van nu. Vergeleken met een Shakespeare-avond in dezelfde Serie Grote Zangers in 2019, is de vocale slagkracht afgenomen maar de verbeelding nog onverkort.
Een parlando-toon domineerde Friends in common, gesteund door melodieflarden verdeeld over de mannen van Brooklyn Rider. Zelfs neuriënd was hoorbaar hoe Von Otters fluweel nog altijd glanst.
De titel vatte ik op als hint naar haar handreikingen richting nieuw publiek en doorredenerend lijkt Listen to the Queen een staaltje zelfspot. Tegen een geplukte cello, als een ferm kloppend hart, bouwde ze inderdaad autoriteit op, getuigend van een zeggingskracht die in 40 jaar vele componisten stem gaf.
Von Otter besloot de Wainwright-vertolkingen met drie door Brooklyn Rider gearrangeerde Songs for Lulu, van een album uit 2010 waarin hij zijn moeders dood verwerkte met een terugkeer tot zijn kern, liedjes aan de piano. Even magisch als in de Trois Valses scheen de mezzo een mild en gerijpt licht op Wainwrights woede richting critici of zijn zwelgend zelfmedelijden. Tot slot dook toch dat glorieuze geluid van vroeger weer op, des te mooier nu er duidelijk spaarzaam mee dient omgesprongen.
Hoofdmoot was een niet botsende Franz Schubert, immers de stamvader van singer-songwriters die met eigen tenorstem zijn liederen beproefde op vrienden. In Winterreise oogstte dat een voor ons absurd onbegrip, en juist dát aspect trof me in Von Otters aanpak van Der Wegweiser. Het besef een uitgestotene te zijn, bracht ze haast kinderlijk naïef, zonder verbittering die haar stem niet meer past.
In Die Nebensonnen contrasteerde zelfbewuste helderheid bij aanblik van de ‘drie zonnen’, met een naturelle, donkermilde kleur wanneer de reiziger inziet in het duister beter af te zijn. Osvaldo Golijov arrangeerde van de drie Winterreise-delen Einsamkeit het meest opvallend voor strijkkwartet. Louter getokkelde snaren in de opening maakten in de slotstrofe plaats voor dramatische tremolo’s. Maar slechts op ‘Stürme’ ontketende Von Otter haar stem en de mannen sloten af met dezelfde weemoed.
De liederen omlijstten de vier delen van strijkkwartet nr 14 ‘Der Tod und das Mädchen’, beginnend met het gelijknamige lied waaruit Schubert thematisch putte voor het tweede deel van zijn kwartet. Von Otter klonk ook als het meisje onbevangen, niet doodsbang worstelend, deels zelfs nieuwsgierig. Als Dood nam ze diens zalvende woorden serieus met oprechte warmte in plaats van kille ironie in haar lage register.
Dat hem een syfiliseinde was beschoren ontdekte Schubert tussen lied en kwartet, wat de keus van de eerste als bron voor de gekwelde toon van de tweede verklaart. Brooklyn Rider, 1e violist Johnny Gandelsman voorop, voerde het kwartet briljant uit met in het slotdeel Presto tot in de vingertoppen elektriserend spel. Een tarantella is het, een waanzinsdans, maar de gekte van syfilis bleef Schubert bespaard. Via vermoedelijk een aneurysma kwam de dood hem in 1828 inderdaad als vriend halen.
Voorprogramma
‘Liederen en dansen van liefde en dood’ had de programmatitel dus kunnen luiden, met een knipoog naar Moessorgski die de Dood in diens liedcyclus als wrede veldheer neerzette.
Jonge Zanger Vincent Kusters knoopte in het voorprogramma via andere oorlogsliederen aan bij de trieste actualiteit. Met stijlvolle Mozart-zang imponeerde de Nederlandse bariton mij eerder, maar lied is zijn grootste passie.
Dat bewees Kusters met uitstekende dictie, een in stem en gebaar beeldende voordracht en tastbaar zelfvertrouwen.
Het harteloze chauvinisme In Schumanns Die beiden Grenadiere bracht hij met een bars maar gaaf forte, dat vóór het relativerende naspel van pianist Charlie Bo Meijering al tot inkeer kwam. In Franse werken mixte Kusters zijn timbre nog niet zo gevoelig in de kopstem als specialisten. Maar met alle respect voor Von Otter, Priez pour paix van Poulenc raakte me deze avond het diepst.