Chénier op Dvd met Kaufmann en Westbroek
Umberto Giordano (1876-1948) heeft meer dan tien opera’s op zijn naam staan, maar is bij het grote publiek slechts bekend door zijn succesnummer Andrea Chénier (1896) en in mindere mate zijn Fedora (1898).
Andrea Chénier bezocht ik in 2006 tijdens de Revolutionswochen in Deutsche Oper Berlin. Gedurende deze revolutieweken waren de volgende producties te zien: Tosca, Andrea Chénier, Les dialogues des Carmélites, Marie Victoire en Germania. Deze werken hebben gemeen dat ze zich allen afspelen gedurende de régimes van Robespierre dan wel Napoleon. Het zijn feitelijk ‘Franse revolutie opera’s’, ook Germania al zou de naam anders doen vermoeden.
Revolutie opera’s
Chénier, Tosca en Dialogues zijn voor elke liefhebber herkenbaar als revolutie opera’s. Maar hoe zit het met die anderen? En wat maakt het thema revolutie eigenlijk zo aantrekkelijk voor gebruik in een opera? Als we de genoemde vijf werken analyseren dan valt op dat ze zich allemaal afspelen in een politiestaat, een voor burgers manifest onveilige omgeving. In Chénier, Marie Victoire en Dialogues gaat dit nog een stap verder: daarin heerst de Terreur. In Tosca en Germania is sprake van vreemde overheersing. Tegen zo’n ontoegefelijke achtergrond worden emoties sterk uitvergroot en problemen aangescherpt. Het gaat al gauw om leven en dood, zelfs in situaties die in normale tijden nauwelijks enige aandacht zouden krijgen.
Relatieproblemen, (vermeende) ontrouw en jaloezie spelen een grote rol in alle genoemde werken, met uitzondering van Dialogues. In die laatste opera gaat het om het onvermogen van een groep nonnen om zich aan te passen aan nieuwe leefomstandigheden. Daar waar in reguliere libretti vooral een beroep wordt gedaan op duellerende edellieden, in hun eigen gelijk verstarde vaders en jonge vrouwen die – soms maar tijdelijk – spontaan waanzinnig worden als men om emoties verlegen zit, liggen die in de revolutie opera’s voor het oprapen. De protagonisten lopen al dan niet bewust in een ‘mijnenveld’ en de kleinste stap in de verkeerde richting kan alles direct mis laten gaan.
De Terreur was geen toevalligheid maar een bewuste keuze van de revolutionaire regering. Door van elke burger een verdachte te maken, een potentiële contrarevolutionair, was feitelijk een situatie ontstaan waarin iedereen schuldig was tenzij het tegendeel bewezen kon worden. Op die manier kon een wankel regime zich met een minimum aan middelen staande houden.
In Andrea Chénier sterven de titelheld en zijn geliefde Maddalena op het schavot, zij gaat vrijwillig met hem de dood in door in de gevangenis van plaats te ruilen met een andere vrouw. Hij is het slachtoffer van de jaloezie van Gérard, die hem ervan heeft beschuldigd een contrarevolutionair te zijn. Als Gérard zijn beschuldiging herroept, wordt hij door zijn collega’s genegeerd. Een revolutionair tribunaal komt nooit op een veroordeling terug, dat zou het geloof in het absolute karakter van de Terreur teniet doen. Door een opera te situeren in deze periode is het prijsschieten voor librettisten. Je kunt gewoon niet missen, de emoties lopen als vanzelf hoog op.
In Tosca is er een executie, een moord en een zelfmoord, voornamelijk voortkomend uit liefdesperikelen of wat daar voor door moet gaan. En de Carmélitessen moeten hun onvermogen het verstilde religieuze leven achter zich te laten met de valbijl bekopen.
Maar zo extreem hoeft het niet altijd te verlopen. In die zin zijn Respighi’s Marie Victoire en Franchetti’s Germania de buitenbeentjes in dit gezelschap. Daar lijkt alles nog op zijn pootjes terecht te komen maar ook hier heeft de politiek het laatste woord.
Andrea Chénier
Tegen de achtergrond van de Franse Revolutie laat dit werk een driehoeksverhouding zien tussen Maddalena de Coigny, Carlo Gérard en Andrea Chénier. Gérard is een lakei in het kasteel van de Comte de Coigny. Als het kleine zoontje van de majordomo mocht hij wel met zijn leeftijdgenootje Maddalena spelen maar toen hij een livrei kreeg aangemeten was hij plotsklaps een lakei die voor zijn jeugdvriendin nog slechts de deur mocht openhouden. Aan de vooravond van de revolutie houdt hij het slaafse bestaan niet langer vol en zet tijdens een ontvangst de boel op stelten. Uiteraard wordt hij op staande voet ontslagen. De dichter Andrea Chénier was een van de gasten op die ontvangst en zijn ontmoeting met Maddalene was niet erg succesvol. Feitelijk had hij haar de les gelezen maar daarbij zoveel indruk gemaakt dat ze hem nooit is vergeten.
Het vervolg van de opera speelt zich een jaar of vijf later af, tijdens de Terreur. Gérard is een vooraanstaand revolutionair, type Danton. Hij misbruikt zijn macht om Maddalena op te laten sporen. Nu hij sociaal boven haar staat is alles anders, hij moet en zal haar krijgen na al die jaren. Maddalena heeft Chénier benaderd in de hoop door hem in veiligheid te worden gebracht. Ze verklaren elkaar hun liefde maar raken vervolgens verstrikt in de val die Gérard voor hen heeft gezet.
De voorstelling in de Royal Opera
David McVicar maakte voor ROH een productie van dit werk die tot in de kleinste details het beeld oproept van de Franse revolutie zoals dat in extenso is overgeleverd. Daar waar ik een paar kleine onjuistheden waarneem komt dat op het conto van librettist Luigi Illica. Zo verwart hij een politiespion met een Incroyable, een anti-Jacobijns personage dat pas na de Terreur zijn intrede deed in het straatbeeld. Ach, dat is maar een klein detail. Het is een compleet kostuumdrama met schitterende decors die in elke scène volledig recht doen aan de getoonde handeling. Op een bepaald moment zien we zelfs op de achtergrond een boerenkar langsrijden met veroordeelden op weg naar de guillotine. De decors van Robert Jones en de kostuums van Jenny Tiramani maken er bijna een gedramatiseerde documentaire van die op school kan worden gebruikt tijdens de geschiedenisles.
Twee divos en één prima donna
Bariton Željko Lučić mag als Carlo Gérard het spits afbijten met een grote monoloog direct aan het begin. Zijn mooi voorgedragen ‘Compiacente a’colloqui del cicisbeo’ zet de toon voor de op handen zijnde omwenteling, eerst in huize de Coigny en later in het gehele land. Uitgedaagd door Maddalena zingt Chénier tegen het einde van de akte zijn grote aria ‘Un di all’ azzuro spazio’ waarin hij ‘liefde’ koppelt aan scherpe maatschappijkritiek. Jonas Kaufmann maakt er een waar kunststuk van en geeft een geweldige vertolking van deze tophit.
In de tweede akte krijgt de plot snel vorm en na hun herkenningsscène zingt Maddalena haar monoloog ‘Eravate possente’ waarin ze haar lot in Chéniers handen legt. Eva-Maria Westbroek maakt hier na haar frivole gekwetter in de eerste akte duidelijk haar opwachting als de prima donna van het werk.
In de derde akte treden twee bijfiguren nadrukkelijk op de voorgrond, de ‘incroyable’ en de oude blinde Madelon. Tenor Carlo Bosi is een lichtvoetig acterende, maar zeer vileine spion die zijn zang daar uitstekend mee in overeenstemming weet te brengen.
Mezzo Elena Zilio weet zoals verwacht korte tijd de show te stelen met haar klaagzang over een dode zoon en kleinzoon, gestorven voor de Revolutie. En nu brengt ze haar jongste kleinzoon mee, niet te jong om te strijden en sterven voor het vaderland. Gérard accepteert hem en zodra hij weg is vraagt ze zich af wie haar nu zal begeleiden. Gelukkig zijn een paar vrouwen bereid de blinde vrouw bij de arm te nemen.
Lučić krijgt vervolgens de gelegenheid de aandacht op zijn personage Gérard te richten; eerst met zijn bedachte aanklacht en vervolgens in de ontmoeting met zijn prooi Maddalena.
Gérard heeft zich door de ‘incroyable’ laten overhalen om Chénier vals te beschuldigen van contra revolutionaire gedrag. Hij aarzelt, z’n gemoed speelt op, wat is er van hem geworden? Vroeger was hij een slaaf en dat is hij nog steeds, maar nu van de liefde. Hij wordt erdoor verscheurd, moet en zal zijn jeugdliefde eindelijk bezitten. Als Maddalena binnenkomt maakt hij dat onomwonden duidelijk in een hartstochtelijk ‘Perché ti volli qui?’ Zij repliceert met haar topstuk ‘La mamma morta’, indrukwekkend mooi gezongen.
Lučić en Westbroek grijpen hier de gelegenheid om zich te ontworstelen aan alle aandacht voor Kaufmanns Chénier, met beide handen aan. Het is van korte duur want direct volgt diens markante optreden tijdens de rechtszitting waarin hij stelt dat men hem kan doden, maar zijn eer niet kan afnemen: ‘Si, fui soldato’.
Kaufmann kan in de laatste akte nogmaals excelleren in ‘Come un bel di di maggio’ en met een mooi duet in de slot scène neemt het onfortuinlijke liefdespaar afscheid van het leven onder de uitroep ‘Viva la morte insiem’ (Leve de gedeelde dood). Een prachtig einde van een fenomenale voorstelling.
Het orkest van de Royal Opera onder leiding van Antonio Pappano heeft een groot aandeel in het welslagen van het geheel. Een absolute aanrader deze dvd en een welkome opvolger van de Schenk productie uit Wenen, de opname uit 1981 met Domingo in de titelrol.
Verder lezen, kijken en luisteren
Ter introductie van Andrea Chénier in Covent Garden maakt het Royal Opera House een mooi video.
Peter Franken verwees al naar de fameuze productie van Chénier in Wenen 1981. Hier Placido Domingo in de titelrol in ´Un di al´azzurro spazio.´