Gemêleerd barokfeestje met Baráth en Mead
De NTR Zaterdagmatinee van 17 september heette eerst ‘Leclair de muzikale vredestichter’, maar het uiteindelijke affiche moest Jean-Marie Leclair toch delen met Antonio Vivaldi. Dit typeert hun beider status: in populariteit strijkt de ooit vermaarde Fransman (1697-1764) nu de vlag voor de Italiaan, al voerde hij het vioolconcert tot vergelijkbare hoogten. Allerminst vredig was zijn sterven, in een nooit opgeklaarde aanslag, maar bij leven verbond hij Franse gratie en Italiaans vuur op harmonische wijze.
Eén opera
Aan het operagenre waagde hij zich als 49-jarige, slechts één jaar minder oud dan Rameau bij diens operadebuut. Waar de grootmeester het tot 35 stuks schopte, hield Leclair het bij ééntje, Scylla et Glaucus. ‘Is het niet Scylla en Charibdis?’ denkt nu elke gymnasiast en inderdaad gaat het hier om de nimf die eindigde als één van de twee beruchte zeemonsters. Schuldig aan haar transformatie was tovenares Circe, uit wraak dat zeegod Glaucus de mooie maar schuwe Scylla verkoos boven haarzelf.
Veel meer dan deze afgezaagde amoureuze driehoek biedt het werk van de slechts bij naam bekende librettist niet, wat de beleefdheidsbijval in 1746 verklaart. Toch gelden 18 opvoeringen niet als fiasco en kenners waardeerden zowel destijds als recenter (bv. John Eliot Gardiner) met name de krachtige en inventieve schrijfwijze voor de strijkers, zoals te verwachten valt van een befaamd vioolvirtuoos.
Het Franse Le Concert de la Loge, genoemd naar een historisch vrijmetselaars-orkest, deed zaterdag verlangen naar een complete uitvoering met hun zwierige potpourri van dansen en aria’s.
Frans tot-en-met
Muzikaal leider en violist Julien Chauvin, in hemdsmouwen als witte raaf tussen 20 zwart-gedoste kompanen, liet hen juist zeer kleurrijk spelen (en kort zingen), met net dat tikje Italiaanse ‘bite.’ Maar het korte fluitconcert en vooral de als surprise opduikende musette (een doedelzak) waren Frans tot-en-met.
Vocale zeggingskracht
Sopraan Emőke Baráth glipte naadloos in en uit diverse rollen, beginnend met een vrij ernstig portret van het liefdesgodje Amour zelve. Scylla ziet hem dan ook als bedreiging, wat Baráth verklankte met een zekere nervositeit en kwetsbaarheid, zoals in haar vele ‘ah’-verzuchtingen, dikwijls fraai kleurend met fluit of hobo. De Hongaarse zong Scylla eerder zowel op podium als plaat en ook nu hanteerde ze haar stem stijlvol, zonder al te nadrukkelijke ornamenten die mij soms licht storen bij specialistes.
Van vele markten thuis, wierp Baráth zich inmiddels op steviger, goeddeels Italiaanse barokrollen. Een fermer borstregister compenseert de nu wellicht een fractie minder frisse hoogte. Dus ook als Circé stond ze haar mannetje, met hautaine blik gepaard aan grote vocale zeggingskracht.
Na een briljant door Chauvin gespeeld vioolconcert bracht de sopraan als toegift een ariette uit het werk. Begeleid door pizzicato-strijkers zong ze met bedrieglijk nonchalante Franse slag de Leclair-helft ten einde.
Schorre dronken viool
In het Vivaldi-deel nog één Frans tintje met het begin van de Vier Jaargetijden, bewerkt voor musette door Nicolas Chédeville, illegaal, maar met Vivaldi’s zegen (verzekerde Chauvin). Top bespeeld, maar het destijds onder adellijke amateurs geliefde instrument werkte op mijn lachspieren, als een schorre en dronken viool. Vivaldi had zeker humor, getuige ook de zelfparodieën in het montere slotconcerto van de middag. De altijd lastige barokke hoorns namen rustiek schallend het voortouw in de vreugde.
Nisi Dominus
Gelet echter op de bijval vonden niet alleen zangliefhebbers in het Nisi Dominus door countertenor Tim Mead hun hoogtepunt. Vivaldi’s kerkmuziek was vaak bestemd voor de tegen betaling openbare vesperdiensten van het weeshuis Ospedale della pietà. Weesjongens zette men zo gauw mogelijk op straat, dus een jonge vrouw verzorgde vast de oer-vertolking van deze psalmzetting. Maar de haast bovenaardse schoonheid van de negen deeltjes lijkt geschapen voor het ongrijpbare countergeluid.
De opening, door Vivaldi bewust tegen het slot als tekstuele grap gerecycled, heeft de aard van een concerto voor stem. Net als in het Amen toonde Mead hier trefzekerheid en souplesse, maar noch virtuositeit, noch een sterk individueel getint timbre onderscheiden hem van zijn vakcollega’s. In nuancering en goede smaak openbaren zich de grootste kwaliteiten van de Brit met de rossige haardos, die hem ook uiterlijk affiniteit geeft met ‘rode priester’ Vivaldi.
Een heerlijk legato klonk in de twee zoete delen voor stem en continuo, waarbij de cellist afwisselend met orgel en klavecimbel speelde. In Cum dederit had de cello weer een sleutelrol, als polsslag onder de statische harmonieën. De tekst benoemt slaap, maar deze noten werken eerder hypnotiserend. Mead etaleerde grote adembeheersing en ragfijne dynamiek, ook in hoog stijgende melodielijnen. De vocale expansie die bij ‘mindere goden’ de concentratie kan breken, bleef geheel achterwege.
Gevoelvol lijnenspel
Cum dederit is Julien Chauvins favoriete Vivaldi-moment maar velen slaan Gloria Patri nog hoger aan. Schijnbaar improviserend begon de Fransman zijn solo op viola d’amore. Tussen hem, Mead en de dame achter het orgeltje ontvouwde zich een delicaat en gevoelvol lijnenspel. Vivaldi op zijn mystieke best. In het stoer-mannelijke Sicut sagittæ was Meads laagte misschien wat zwakker, maar met fantasievolle versieringen poetste hij dit kleine manco resoluut weg.
Uiteraard minder gefocust, maar met hoorbaar plezier vertolkten beide zangsolisten het Laudamus Te uit Vivaldi’s Gloria als toegift. De voortijdige wegsluipers uit het Concertgebouw, al dan niet voorzien van goede excuses, visten voor de zoveelste keer onbewust achter het net. Gelukkig zijn de Matinees altijd terug te beluisteren.
Verder lezen, luisteren en kijken
De NTR Zaterdag Matinee van 17 september is terug te luisteren op NTR Radio 4.