Muziek en ballet mengen niet in Requiem
Uitgevoerd door 93 koorzangers, 37 dansers en vier zangsolisten op het toneel van Nationale Opera en Ballet plus 82 musici (inclusief dirigent) van het Rotterdams Philharmonisch Orkest in de orkestbak van het theater aan de Amstel, plus een ongenoemde hoeveelheid technische medewerkers achter de Bühne, ontrolde zich op donderdag 9 februari de Messa da Requiem van Giuseppe Verdi. Omdat tien voorstellingen teveel zijn voor één ploeg zangsolisten, kreeg de productie een dag later nog een première met de tweede bezetting in het solistenkwartet. Reden om naar beide avonden te gaan luisteren en kijken.
Voor het eerst in hun geschiedenis werken De Nationale Opera en Het Nationale Ballet op zulke grote schaal samen. De productie komt niet uit hun eigen kokers, maar het betreft een overname van het Operahuis Zürich. Daar regisseerde en choreografeerde Christian Spuck in 2016 de heftige dodenmis van Verdi. De wereldpremière in 1874 veroorzaakte een muzikale vloedgolf. Zo’n groots opgezet requiem wilde iedere concertorganisator uitvoeren. Zürich zette anderhalve eeuw later de stap naar een productie als gedanst zangdrama met karakteristieken van opera. De overname in Amsterdam komt op conto van Sophie de Lint, huidig artistiek directeur van DNO, die destijds verbonden was aan het Züricher huis.
De volle breedte en diepte van het toneelhuis werd benut om plaats te bieden aan het enorme gezelschap, vooral om ruimte te geven aan de gedanste onderdelen. Bij de inzet van het openingsdeel, het introïtus Requiem aeternam met daarin het Kyrie eleison, stond het DNO –koor in helften verdeeld in de linker- en rechter achterhoeken van de grijszwarte decorwanden. Boven de hoofden van de zangers een cassetten-plafond dat als een deksel op de doos paste. Het leverde een prima akoestiek op waardoor het fluisterzacht ingezette woord ‘requiem’ toch de zaal bereikte.
Nieuw leven?
In die openingsscène waren tegen de achterwand tussen de koorhelften twee dansers te zien die een vrouw in geelwitte kleding hoog tilden en ronddraaiden. Het gegeven van die danseres in helder kostuum als partner in combinatie met één of meer dansers, keerde tijdens de voorstelling een aantal malen terug. Opvallend zelfs in een pas de deux tijdens ‘Agnus Dei’. Dat onderdeel in de requiemmis oogde als een lyrische dans met bijzonder mooie armbewegingen die in parallelle lijnen perfect samenvloeiden met de even intieme en parallelle zanglijnen van de sopraan en alt solisten. De danseres in geelwit kwam helemaal aan het eind van de voorstelling op verrassende wijze nogmaals in beeld. Het (akoestische) plafond daalde neer alsof een deksel op een doodskist werd gesloten. Op de deksel lag die danseres. Beeld van nieuw leven? In een interview verklaarde regisseur/choreograaf Spuck: ‘De dood is voor mij altijd het begin van iets nieuws’.
Pas tijdens de twee voorstelling viel mij de lijn vanaf het openingsbeeld naar het slot met de dalende deksel op. Maar ook na twee keer kijken en luisteren had ik niet het gevoel dat de gedanste onderdelen zich emotioneel en inhoudelijk mengden met de gemusiceerde partijen. Met als uitzondering het boven beschreven moment van het ‘Agnus Dei’. Wel werd ik meermalen geboeid door de indrukwekkende ensembles die Spuck wist te scheppen met de koristen en de dansers.
Molenwiekende beweging
In het ‘Dies irae’ werd de dag der verschrikking uitgebeeld door een danser in saterkostuum, die mogelijk een door ziekte (de pest, HIV?) getroffen personage uitbeeldde. Sidderend wentelde hij over de toneelvloer waarbij het krachtig zingende koor hem met golvende en schokkende bewegingen begeleidde.
Ook indringend was de massa die in het onderdeel ‘Rex tremenda majestatis’ bij het zingen van het ‘Salva me’ (Red mij) naar de rechterzijwand rende, terwijl de voorste linies tegen die wand opklommen, wanhopig zoekend naar een uitweg uit de ellende. Prachtig was het mannenensemble dat met molenwiekende armbewegingen de opwinding vormgaf bij de sensationele en schitterend gespeelde trompetfanfares uit de orkestbak als inleiding op het ‘Tuba mirum’ (De oproepende trompet) . Zulke scènes toonden illustratieve kracht, maar voegden voor mij weinig tot niets toe aan de emotionele werking van de muziek.
‘Alle emoties uit de muziek zijn ondergebracht in een abstract choreografische taal, maar zijn zeker nog te herkennen. Veel bewegingen hebben bijvoorbeeld te maken met elkaar vasthouden en omhelzen, of met vechten tegen pijn’, zo omschrijft Spuck in de programma-toelichting zijn choreografische inbreng. Dat vasthouden en omhelzen was vooral te zien in spannende duetten, trio’s en kwartetten die als tegenspel fungeerden bij de zangsolo-partijen. De expressieve en virtuoze bewegingen van de dansers trokken soms zo de aandacht dat je bijkans vergat om te luisteren naar de geweldige zangprestaties.
Tenorale snik
Is de tweede bezetting in een operaproductie (als we het Requiem even als ‘opera’ mogen betitelen) minder dan de eerste cast? Die vraag zette aan tot de beslissing om naar beide avonden te gaan. Het antwoord kan de bezoekers die een tweede bezetting treffen gerust stellen. Ze zijn evenwaardig in uitdrukkingskracht, alhoewel ik een voorkeur heb voor de tenor in de tweede bezetting, Saimir Pirgu. Hij beschikt over een helder tenorgeluid waarmee hij een mooie uitdrukking wist te geven aan zijn solo ‘Ingemisco tamquam reus’ (Ik zucht als een schuldige). Ook mengde hij fraai in het duet met de mezzo-sopraan van het Offertorium en paste hij naadloos in kwartetpassages. Tenor Freddie da Tommaso uit de eerste cast zette mij teveel een keel op, meteen bij zijn inzet van het ‘Kyrie’.
Weliswaar moest hij helemaal van achteruit de toneelruimte de zaal bereiken, maar de loei waarmee dat gepaard ging, deed mij schrikken. In zijn versie van het ‘Ingemisco’ mengde hij snikkende effecten.
In de bas betoonde Alexander Vinogradov zich als een degelijke zanger. Onder meer in de iconische passage ‘Mors stupebit’ (De dood zal verstommen) drukte hij de huiver van dat tekstfragment indrukwekkend uit. Met zijn lichtere basstem kwam Maxim Kuzmin-Karavajev minder sterk uit, maar hij kleurde wel mooi in ensembles als het ‘salva me’.
Spectaculair
Met de sopranen Federica Lombardi (1e bezetting) en Guanqun Yu en met de mezzo-sopranen Julia Matochkina (1e bezetting) en Agniekszka Rehlis zorgt DNO voor een topgroep in de veeleisende partijen. Met name in het afsluitende ‘Libera me’ (Bevrijd mij) waar Verdi naar een expressieve climax toewerkt (met stralend gezongen hoge C) zorgden beide sopranen voor spectaculaire expressie. Regisseur Spuck gaf dit onderdeel een prachtig concertant aanzicht, door de sopraan-solist te hullen in een zwarte avondjapon met sleep, staand voor het in zwart geklede koor.
Een slimme keus van Spuck, want het ‘Libera me’ behoort in feite niet tot de tekst van de dodenmis. Het is de begeleidingszang als de dode naar de begraafplaats wordt gebracht. In Spucks opzet werkte de voordracht als een grandioze toegift op het eigenlijke Requiem.
De beide mezzo’s, die in het Requiem het meeste aan de beurt komen, zorgden met hun volle klank voor heerlijke momenten. Het was fijn om Julia Matochkina ook in deze productie te horen; vorig jaar juni zong zij op even voortreffelijke wijze in de uitvoering met het Radio Filharmonisch Orkest. Vanaf de inzet ‘Liber scriptus proferetur’(Het boek zal geopenbaard worden) tot en met het ‘Lux aeterna’ (Het eeuwige licht) kleurden zij en Agniekszka Rehlis hun partij ideaal. Rehlis liet horen iets meer klank in de laagte te kunnen produceren. Beiden mengden zij perfect in de ensembles. Met name het unisono met de sopranen in octaven gezongen ‘Agnus Dei’ (Lam van God) was in beide bezettingen van een smetteloze schoonheid.
Onverstoorbaar
Het vocale succes van de productie wordt beslist gedragen door het fantastische koor. Het moet voortreffelijk zijn voorbereid door koorchef Edward Ananian-Cooper. Ook al werd er heel wat gerènd en bewogen, de zang bleef onverstoord intens, zowel in zachte als forte en fortissimo passages. Bij de eerste première leek er een kleine hapering te ontstaan in het tempo van de inzet ‘Requiem’, maar op de tweede avond liep het koor spatgelijk met het orkest.
Anderhalf uur lang had de Koreaanse gastdirigente Eun Sun Kim een stevige greep op het soms ver weg staande koor. Met een zeer duidelijke, eigenlijk vrij kleine slag, hield zij ook het Rotterdamse orkest onder controle, doceerde ideale tempokeuzes, terwijl zij met vlinderachtige gebaren van haar linkerhand expressieve aanwijzingen rondstrooide. Het orkest reageerde voorbeeldig in een warme ensemble-klank van het strijkorkest en animerende toevoegingen van de uitgebreide blazersgroepen, met als hoogtepunt de schallende fanfares in het ‘Tuba mirum’.
Dodendans
Verdi’s Requiem is geen liturgische muziek. Hij wilde een monument scheppen voor een overleden kunstbroeder, de Italiaanse schrijver Alessandro Manzoni. Die zorgde met zijn roman ‘I promessi sposi’ / De verloofden (1840) voor een belangrijke bijdrage wat betreft de taal aan de eenwording van het versnipperde Italië. Een zaak die Verdi zeer ter harte ging. Voor het monument greep Verdi terug op de sancrosante mistekst zonder een echte mis te willen scheppen. Hij liet verschillende delen weg, concentreerde zich op enkele grote fragmenten die corresponderen met de dreigende schilderingen en fresco’s uit middeleeuwen en renaissance over het Laatste Oordeel.
Verdi componeerde in die stijl een muzikale dodendans. Wat de verschrikkingen van de dood betreft, kenden Verdi en ook Manzoni die aan den lijve. Beiden verloren hun echtgenotes en hun kinderen! Het siert regisseur/choreograaf Spuck dat hij een abstracte invulling gaf aan Verdi’s dodendans-mis. Maar hoe indrukwekkend ook, voor mij mengden muziek en dans niet echt.
Verder lezen, kijken en luisteren
De Nationale Opera oogstte eerde succes met theatrale versie van de Missa in tempore belli van Haydn. Franz Straatman schreef er over.
Franz Straatman zag ook een voorstelling waarbij het Requiem van W.A. Mozart geënsceneerd werd.
Een cd bespreking van Freddie di Tomasso.
Iedereen zal ongetwijfeld zijn of haar eigen favoriete uitvoering van het Requiem van Verdi hebben. Bij mij staan er twee bovenaan. De live uitvoering door Leonard Bernstein in 1970 in St. Paul’s Cathedral in Londen met Martina Arroyo, Josephine Veasey, Placido Domingo en Ruggero Raimondi, het London Symphony Orchestra en Chorus is werkelijk adembenemend en de uitvoering onder leiding van Herbert von Karajan met Leontyne Price, Fiorenza Cossotto, Luciano Pavarotti en Nicolai Ghiaurov en koor en orkest van de Scala Milaan is van onaardse schoonheid. Omdat Leontyne Price op 10 februari jongstleden week 96jaar werd, ook deze versie dus.