Troubadour Jaroussky’s heerlijke tijdreis
Voor het recital van Philippe Jaroussky en Thibaut Garcia was het raadzaam vastgeroeste ideeën over de vertolkte werken in de garderobe van het Muziekgebouw achter te laten. Want de zachte krachten van countertenor en gitaar wierpen enkele heilige huisjes omver. Maar de muzikale grenzen werden zo integer en stijlvol doorbroken dat het massaal toegestroomde publiek dolenthousiast reageerde.
Recitals in het Concertgebouw gingen al voor, maar in de Serie Grote Zangers had Philippe Jaroussky vrijdag de countertenor-primeur. Met zijn gitaarbegeleiding vergrootte Thibaut Garcia het bijzondere karakter. Een gedachtesprongetje leidde me naar Thibaut de Navarre, die acht eeuwen terug zichzelf op gitaarachtige instrumenten begeleidde als vorstelijke troubadour. Het woord betekent ‘vinder’ en als in één man verenigd vonden beide musici deze 17e februari een luisterrijk pad door tijd en ruimte.
Eenvoud
Ook Jaroussky zelf verwees in interviews over dit project (cd en concerttournee) naar middeleeuwse eenvoud, onder meer in het titellied, Francis Poulencs À sa guitare. Casual op een barkruk gezeten trof hij de weemoed op onnadrukkelijke wijze. Garcia maakte zelf de transcriptie naar daadwerkelijke gitaar, zoals in ongeveer de helft van het vier eeuwen omspannende programma aan liederen en aria’s. De andere helft betrof bestaande bewerkingen, onder meer van Schuberts klassieker Erlkönig.
In dit ‘heiligste huisje’ gaf Jaroussky alles, al valt het een in bandbreedte beperkte counterstem lastig om vader, kind en elfenvorst elk hun karakter geven. Garcia’s vingerwerk bleek hier fabuleus, maar in Poulencs solo Sarabande, bewust aansluitend als rouwklacht, was het minimalisme even expressief. In het andere Duitse lied, Mozarts Abendempfinding, kleurde Jaroussky’s uit duizenden te herkennen geluid deze afscheidszang met een heller dan gangbaar, maar evengoed wondermooi licht.
Frans repertoire
Met ‘mélodies’ begon Jaroussky ooit zijn liedverkenning, vast ook om in zijn moedertaal te kunnen zingen. De Franse barokopera had immers geen castraten om te vervangen en een hautecontre tenor is hij zeker niet. Dankzij fraaie fraseringen en het harmonieuze samenspel met Garcia stroomden twee liederen van Gabriel Fauré over van die typisch Franse ongrijpbare elegantie en finesse.
Die gelijk overvloeide in Septembre van chansonnière Barbara, wier zwoele stem de bohémien-sferen in het Parijs van de jaren ’60 en ‘70 mede vormgaf. Prachtig, die zwaluw-accenten in de gitaar! Maar ook het populaire genre kent zijn puristen en de cd-track kreeg kritiek dat Jaroussky’s gecultiveerde, gezien zijn stemvak zelfs gekunstelde geluid niet past in een wereld van rokerige bistro’s. Persoonlijk genoot ik volop van deze poging de veel te dikke muren tussen ‘hoge’ en ‘lage’ kunst te ontmantelen.
Barokervaring
In vertrouwdere Dowland-songs betaalde bijna een kwart eeuw barokervaring zich uit. Garcia liet zijn inventieve spel even rusten voor een a capella opening van Come again, een kippenvelmoment. Toch kent dit repertoire rivalen met een aanzienlijk betere Engelse dictie. Dat euvel speelde ook bij Purcell, maar Dido’s Lament was prachtig, zolang je de dramatische context vergat. Dat counters vrijwel altijd niet specifiek voor hen geschreven noten zingen, is een terechte vrijbrief voor zulke toe-eigeningen.
Italiaanse werken maakten de bravoure in Jaroussky los, van handgeklap bij Francesca Caccini tot de spetterende slotnoot van Di tanti palpiti. Hoewel hij zelf een collega als Franco Fagioli geschikter acht voor Rossini-uitstapjes, oogstte deze aria luide bijval. Het zure gezegde dat orkestraties van belcanto-opera’s op een grote gitaar lijken, draaide Garcia briljant om. Zijn spel had ronduit orkestrale allure.
De verteller in Jaroussky kwam sterk naar voren, met geestige terzijdes, maar ook qua spel. In een dik aangezette Paisiello-aria over een ‘older character’ greep hij beteuterd naar zijn rug. Die zelfspot laat me zijn naderende middelbare leeftijd aanstippen, zeker naast Thibaut Garcia die als ventje van acht Jaroussky al op plaat beluisterde. Geen schande dus dat het timbre soms lichte ruis toont of de hoge noten iets minder beheerst zijn, want zijn muzikaliteit en zijn stemschoonheid blijken volledig intact.
Uniek stempel
Geeft Jaroussky als een kameleon een gepaste kleur aan elk stukje van dit gevarieerde programma? Nee, eerder is het omgekeerd: hij zet met zijn breekbare, heldere en ja, jeugdige geluid op alle delen een uniek stempel. Wellicht juist in Spaanse en Latijns-Amerikaanse muziek die we eerder associëren met kruidiger en rauwer stemtypen. Mede dankzij meestergitarist Garcia klonken Enrique Granados, bossa nova-koning Luiz Bonfá of een werk van de dichter Lorca als een tintelfris feest van herkenning.
Wat onhandig verliep de inleiding tot Alfonsina y e mar, over de zelfmoord in zee van een Argentijnse dichteres. Maar de pijn en de troost in de noten van Ariel Ramirez kwamen navranter tevoren dan in veel overdadige arrangementen. Jaroussky overwon gelukkig de schroom zich naast de legendarische Mercedes Sosa te plaatsen. Hun uiteenlopende benaderingen maken elk idee van wedijver nonsens.
Als dank voor de vulkaan van publieksbijval klonk opnieuw Sosa, het Canción de las simples cosas. Een ‘eenvoudig ding’ en toch hemels was ook de formele afsluiting, een Frans volksliedje. Zo kwam Jaroussky weer thuis, zij het in bewerking door de Brit Benjamin Britten. Nog tien jaar denkt hij door te zingen, minder barokopera en meer lied. Precies op de dag van dit concert verscheen zijn nieuwste cd met 17e-eeuwse airs de cour. Wie weet een volgende keer in Nederland live, ik kan niet wachten!
Verder lezen, luisteren en kijken
En hier voert Philippe Jaroussky met Thibaut Garci ‘Manhã de Carnaval’ van Luiz Bonfá uit.
En een video van ‘Septembre’ van Barbara.
Ook in 2016 was Martin Toet razend enthousiast over Philippe Jaroussky.