Van Mechelen bekroont Rameau-Matinee
Met Castor et Pollux presenteerde de NTR ZaterdagMatinee wellicht de meest iconische Franse barokopera, waarmee begin 20e eeuw de Rameau-revival aanving. Bewonderaar Claude Debussy uitte eind 1918 op zijn sterfbed spijt een geïmproviseerde patriottische opvoering te moeten missen: ‘Zeg bonjour aan Monsieur Castor’. In schril contrast zinspeelde een recensent van de Amerikaanse première in 1965 op filosoof Sartre om zijn afschuw te ventileren: ‘de hel, dat is drie uur Rameau…’.
Tijden veranderen en 4 maart zat op praktisch elke stoel in de Grote Zaal van het Concertgebouw een liefhebber, al ving ik in de pauze toch de term ‘slaapverwekkend’ op. Maar dirigent György Vashegyi is bij uitstek de man om het vuurtje onder alle goddelijke intriges op te stoken. Zijn Orfeo Orchestra en Purcell Choir boden in een grote bezetting warmbloedige en kleurrijke klanken, zoals bekend van vele bekroonde opnamen. Deze Hongaarse equipe groeide uit tot hofleverancier van Franse juwelen.
De grote namen in de cast kwamen pas na de weinig enerverende allegorische proloog, die Jean-Philippe Rameau bij een succesvolle revisie in 1754 verving door een gloednieuwe eerste akte. In deze 1737-versie werkte de breuk tussen frivool vredefeest en ‘Que tout gémisse’ heel pakkend. Niet wetend dat het zijn eigen uitvaart zou opluisteren, opende Rameau gedurfd met deze grafzang voor Castor, hier met sobere expressie vertolkt, vrij van franje als tromroffels of een nadrukkelijk ‘zuchtende’ voordracht.
Twee ‘grandes dame’s
Verónique Gens, huidig grande dame van de Franse opera, kwam meteen oog in oog met Judith van Wanroij, onze nationale trots op dit vlak. Phébé en Télaïre zijn hier geen rivalen en die indruk wekten beide sopranen evenmin. Dat Gens ruim 30 jaar na haar opname met William Christie kan overtuigen als Phébé bewijst hoe verstandig ze met haar stem is omgesprongen. Onder druk klonken minieme barstjes maar het nog steeds romige, licht versluierde timbre ontvouwde een schat aan stemcultuur.
Van Wanroij is een heel ander type met haar gefocuste geluid, heldere dictie en trefzekere topnoten. Ze stond vaker in de Matinee, maar kwam nu thuis in haar kernrepertoire. De aria Tristes apprêts met baanbrekende fagotpartij, door Berlioz als subliem getypeerd, was een toonbeeld van diepdoorleefd verdriet. Waar bij collega’s lieflijkheid domineert, kent Van Wanroij’s stem ook een dwingender kant. Perfect voor een Télaïre die sluwer dan in de 1754-versie haar charme inzet om Castor te herwinnen.
Het ‘machtige vuur’ dat halfgod Pollux voelt voor Télaïre vlamde niet hoog op in Tassis Christoyannis. De ervaren Griekse bariton heeft deze rol stilistisch geheel in de vingers, raakte met zijn warmte alle emotionele snaren, maar bleef iets te bezadigd. Zowel qua uiterlijk, golvend wit haar en baard, als in noblesse leek hij meer op Jupiter dan de betrouwbare maar weinig markante bariton David Witczak.
Opwindend terzet met koor
De oppergod geeft zoon Pollux permissie de plaats van tweelingbroer Castor in het schimmenrijk in te nemen, echter pas als hij weet wat hij zal missen. Het daaropvolgende ‘hemelse’ divertissement haalde, hoe elegant ook, wellicht niet het onderste uit de kan aan raffinement. Ook de zeer subtiele passage in de volgende akte, waarin Télaïre, Phébé en Pollux tegelijk hun emoties prijsgeven, bleef naar mijn idee te vluchtig. Maar het terzet met koor direct erna had het vereiste opwindende kaliber.
Zeker in deze derde akte aan de poort van de onderwereld liet de ouderwets op de bok dirigerende Vashegyi zijn musici excelleren in ritmische energie, misschien net te veel van het goede in het haast komisch overkomende demonenkoor. Niet in staat Pollux de toegang te beletten stond de Phébé van Véronique Gens plots alleen op het podium. Ze blijft een bordkartonnen personage, maar zowel hier als in haar even solitaire wanhoop in de slotakte bracht Gens de emoties geloofwaardig naar voren.
Bonjour
In de vierde akte konden we dan eindelijk bonjour zeggen aan de Castor van Reinoud van Mechelen, die zijn bloedeloze geluk in de Elysische velden prachtig uitzong. Deze tenor overtreft in mijn oren al zijn concurrenten in het specifieke vak van de haute-contre, door gratie en souplesse te combineren met onweerstaanbare viriliteit. De hereniging van de broers, door Rameau later wijselijk ingekort, liet ons nu lang genieten van het alert mee ademende continuo, met een prominente rol voor de cello.
De gelukkige ontknoping bleef niet uit, aangekondigd door knetterend slagwerk. ‘J’entends frémir les airs’ zong Van Mechelen, die heel toepasselijk zelf de lucht deed trillen met zijn stralende topnoten, zonder spoor van schrilheid. Van Wanroij koos bij rustpauzes een verhoginkje in plaats van een stoel en geestig in rol blijvend zette de Belgische supertenor zich naast haar, met een verliefde blik toen de Jupiter van Witczak naast de broers ook Télaïre een eigenlijk onverdiende plek aan de hemel gunde.
Het ‘feest van het universum’ kon beginnen met een Italiaans geïnspireerde ariette, pittig gezongen door sopraan Olivia Doray, voor mij de ster onder de bijrollen. De Chaconne was vooral een feest van Rameau’s inventieve coloriet, met de vier fluiten voorop, maar tot mijn verrassing liet het gelukkige stel (en de grootmoedige Pollux) ook solistisch van zich horen, in blijkbaar nóg een versie. Reden om lekker in de stoel te zakken, want dit lage landen-duo is in Franse zaken een ‘match made in heaven’.
Verder lezen, luisteren en kijken
De volledige uitvoering van Castor et Pollux is terug te luisteren op NPO Radio 4
Martin Toet was in 2019 ook al heel erg enthousiast over Reinoud van Mechelen.