Hongaren blazen Boréades naar Matinee-top
De componistenhemel heeft vast een eervol plekje voor hen die hun vitaalste noten op hoogbejaarde leeftijd schreven. Verdi had Falstaff, Rameau Les Boréades waarin hij nog pittiger ritmiek, nog frissere melodiek en nog briljantere orkestraties schiep dan in eerdere opera’s. Eeuwig zonde dat na gestopte repetities in 1763 die grootse pagina’s 200 jaar Doornroosjeslaap ingingen. Sir John Eliot Gardiner gaf de eerste levenskus, dirigent György Vashegyi was 30 september in een top-Matinee de prins van dienst.
Franse grandeur
Eerder dit jaar brachten Vashegyi’s Orfeo Orchestra en Purcell Choir al Castor et Pollux naar de NTR Zaterdagmatinee, in de ongewone eerste versie. Altijd zelfkritisch herzag Rameau zijn meeste opera’s fors en gegeven de kans had hij de aartsmoeilijke blaaspartijen in zijn zwanenzang mogelijk verzacht. De Hongaarse ploeg liet zich echter niet kennen, zo waren de staand bespeelde traverso’s wondertjes van raffinement en schalden de lastige barokhoorns in de ouverture puntgaaf het Concertgebouw in.
Bij de Nederlandse première van dit werk (Utrecht, 2018) richtte dirigent Václac Luks zich vooral op contrast en helderheid. Maar het vorstelijke klanktapijt met zachte contouren dat zich deze middag ontrolde had in mijn oren meer Franse grandeur. Terwijl binnen die royale aanpak volop ruimte bleef voor subtiele pauzes, dynamische nuances of extra aangezette ritmiek. Onweerstaanbare kriebels boden de dansen, met vliegensvlugge piccolo’s of een duel tussen hobo’s en fagotten als blikvangers.
De strijkersglans bereikte een hoogtepunt in de beroemde Entrée van Polymnie, dat zonder slepende tempi toch hemelse rust en terecht applaus opriep. De visionaire storm- en aardbevingsschets bleef vrij ingetogen maar miste mede door de veelzijdige slagwerker zijn effect niet. György Vashegyi, wat ijdel solo de trap afdalend en op de bok louter dirigerend, gaf zich een rol die Rameau’s tijd vast niet kende. Maar wat hij de afgelopen 30 jaar met zijn musici opbouwde rechtvaardigt die allure volledig.
Beloond
Wijlen Frans Brüggen had genoeg aan Rameau’s orkestgenie, de operafans in de volle zaal wensten natuurlijk ook zang en drama. En zij werden beloond, allereerst door Sabine Devieilhe als Bactrische koningin Alphise. Om haar troon te behouden dient zij een huwelijkspartner te kiezen uit de twee opdringerige zonen van de god van de noordenwind: Borilée, vaardig vertolkt door no-nonsense bariton Philippe Estèphe of de romantischer Calisis, een rol van IJslandse tenor Benedikt Kristjánsson.
In de aria ‘Un horizon serein’ ziet Alphise letterlijk de onweersbui hangen en de lyrische sopraan van Devieilhe imponeerde me, meer nog met de variëteit die ze in de herhaalde crescendo’s op specifieke ‘stormwoorden’ legde dan met haar verrassende laagte. In de contrasterende frasen liet ze haar prachtige rimpelloze timbre sereen over de orkestgolven glijden, exact wat de woorden vertellen.
Ook in Alphise’s enige andere grote aria wisselde ze fraai tussen drama en lyriek, met veel precisie in ornamenten en dictie. Daarmee was haar rol niet uitgespeeld; de troonsafstand die de Boréaden-furie wekt had een overtuiging die strijdig leek met Devieilhe’s ingetogen lichaamstaal. Sterk gaf ze in de slotakte profiel aan de recitatieven van Alphise als gevangene van god Borée en zonen, waarbij de moed van het personage haar tot zusje maakt van Pamina, zoals sopraan Barbara Bonney ooit stelde.
Vrijmetselarij
Inderdaad kent dit werk net als Mozarts Zauberflöte duidelijke vrijmetselaarsthematiek. Dat maakt Abaris, Alphise’s ware maar door zijn onbekende afkomst verboden geliefde, tot een soort Tamino. Reinoud Van Mechelen, de Belgische specialist in het specifieke tenortype van de haute-contre, legde echter met groot fysiek charisma meer de nadruk op Abaris’ hartstocht dan op zijn onbeholpenheid.
Via magische middeltjes krijgt hij een spoedcursus heldendom van hogepriester Adamas, een rol die Tassis Christoyannis met stijlgevoel en warme autoriteit invulde. In hetzelfde baritonvak maar met tegengesteld karakter genoot Thomas Dolié hoorbaar van zijn schurkenrol als Borée. Een humorvolle draai ontneemt de gevreesde god van de noordenwind totaal het gezag over zijn volk wat het Purcell Choir, volgens barokke Franse stemvakken ingedeeld, met aarzelende opstandigheid duidelijk maakte.
Stralende koorklank
Vaker was de uitmuntend verzorgde koorklank stralend, zoals in de uitbundige wisselzang met Calisis. Benedikt Kristjánsson zong deze rol ook in Utrecht maar leek nog beter op dreef met kracht en flair in de lastige hoogte. Toch, zoals de op zich uitstekende Gwendoline Blondeel in diverse sopraanrolletjes niet de stempracht van Devieilhe bereikte, zo kon hij in expressiviteit niet tippen aan Van Mechelen.
Vocaal gemak
Het rijke geluid van deze topzanger resoneert zo fraai in de laagte dat amper opvalt op welk letterlijk hoog niveau hij opereert. Zijn schijnbare vocale gemak laat hem de ruimte via kleur en frasering alle betekenis uit de tekst te halen. In de virtuoze furie jegens beide pretendenten ziet musicologe Sylvie Bouissou reden voor de censuur die het werk mogelijk de kop kostte. ‘Kunnen jullie ook geliefd zijn?’ zou de ooit met de bijnaam Bien-Aimé gesierde maar in 1763 alom gehate vorst Lodewijk XV krenken.
Met voor de eeuwig jonge god Apollon iets te vermoeide forte-noten luidde Christoyannis verzoening in door te melden dat Abaris stiekem altijd al een Boréaden-telg was. Na het innig liefdesduet liet Van Mechelen galant Devieilhe afgaan maar haastte terug naar zijn lessenaar voor nóg een aria die tenor-liefhebber Rameau in petto had. Met geweldige ademcontrole op het woord ‘serpente’ kronkelde hij zich zonder twijfel een weg naar het hart van muziekliefhebbers voor wie hij een ontdekking vormde.
Verder lezen, luisteren en kijken
De Matinee van 30 september is terug te beluisteren op NPO Klassiek Radio 4
En in 2022 was Reinoud van Mechelen de ster van Rameau’s Zoroastre.