Climaxen Petite Messe in geheugen gegrift
Gioachino Rossini schreef zijn Petite messe solennelle (kleine plechtige mis) in 1863, meer dan 30 jaar na het schrijven van zijn laatste opera (Guillaume Tell). Hij beschreef de mis als “de laatste van mijn péchés de viellesse” (zonden van de ouderdom). Hoewel het werk een uitgebreide missa solemnis is, noemde hij het ironisch genoeg “petite” – niet de enige ironie in het werk! Hij schreef op de laatste pagina van het manuscript,
‘Lieve Heer, hier is het af, deze arme kleine mis. Heb ik heilige muziek geschreven, of liever heiligschennende muziek? Ik ben geboren voor opera buffa, zoals je wel weet. Niet veel techniek, een beetje hart, dat is alles. Zegeningen aan u, en schenk mij het Paradijs.’
Oorspronkelijk geschreven voor een koor van 12 stemmen (inclusief 4 solisten), twee piano’s en harmonium, werd het voor het eerst uitgevoerd (maart 1864) in de privékapel van graaf Michel-Frédéric Pillet-Will, in plaats van in een concertzaal of kerk. De vrouwelijke solisten voor deze uitvoering waren twee zussen die ook hadden opgetreden in andere Rossini-werken, waaronder de hoofdrollen in zijn opera Semiramide.
Drie jaar later orkestreerde Rossini het stuk zelf, om te voorkomen dat de populariteit van het werk ertoe zou leiden dat anderen (die het te bombastisch zouden maken) die taak op zich zouden nemen. Maar zelfs zijn eigen orkestratie is behoorlijk bombastisch: 24 blazers en koperblazers, pauken, twee harpen, orgel en een volledig strijkorkest! (Rossini zou altijd de voorkeur hebben gegeven aan de kleinere, originele versie).
Er werden verschillende edities van het werk gepubliceerd, waaronder één met alleen pianobegeleiding, één met één piano en harmonium, en één die slechts een reductie was van de orkestversie. Pas in 1980 werd een uitgave gepubliceerd die trouw was aan Rossini’s oorspronkelijke bedoelingen, en sindsdien behoort het werk, in beide versies, tot de meest uitgevoerde werken van Rossini.
Persoonlijk heb ik altijd de voorkeur gegeven aan de originele kamerversie, omdat de charme, het intieme persoonlijke karakter en de expressiviteit moeilijk te evenaren zijn met grotere bezettingen. (Maar ik heb met plezier deelgenomen aan uitvoeringen van 4 verschillende versies).
De uitvoering in het Concertgebouw op 13 feb door het Nederlands Kamerkoor en het Amsterdam Sinfonietta was van een relatief nieuwe versie, gearrangeerd door Wijnand van Klaveren. In deze herbewerking van de orkestratie bleef van Klaveren in principe trouw aan Rossini’s strijkersschrift. Verder, zegt hij, ‘was het vooral een kwestie van een evenwichtige vertaling maken van de houtblazers naar het harmonium en het koper, dat Rossini voors gebruikt, uitdunnen naar een evenwichtige tweestemmigheid van de hoorns.’ En in het Qui tollis piccata mundi, ‘de figuraties uit de twee harpen mooi naar het strijkorkest te vertalen was een uitdaging.’
Ik vond het arrangement een prachtige combinatie van de twee versies die Rossini zelf had geschreven. De kleurvariatie tussen de strijkers, het harmonium en de hoorns gaf meer contrast dan de twee piano’s alleen hadden kunnen doen, en het werk van het harmonium ertussenin was fantastisch. Deze versie had alle charme, zonder de bombast.
Toch bleef het moeilijk om een goede balans te vinden tussen de instrumentale krachten en het kleine koor (hoewel het Nederlands Kamerkoor een iets grotere groep gebruikte dan Rossini’s oorspronkelijke 12 zangers – misschien 20 in totaal, met 10 solisten uit het koor, in combinaties van kwartetten, trio’s, duetten en solo’s). Vanaf mijn zitplaats op rij 8 werden het koor en de kleinere ensembles vaak begraven onder het geluid – misschien meer door de strijkers die de stemmen verdubbelden, terwijl het originele pianocompliment een andere kleur zou hebben gehad. Het zou kunnen dat de balans verder naar achteren in de zaal beter was, of op het balkon, waar stemmen de neiging hebben om beter te zweven in die beroemde zaal. Ook hadden de alten het moeilijk met het balanceren van andere stemmen in alle fuga’s – misschien waren er absenties in die groep?
De zangers van het Kamerkoor stonden tussen de spelers van het Sinfonietta en de choreografie van het in- en uitlopen van de groep was naadloos. Het uitvoeren van het stuk zonder een centrale dirigent werkte bijna perfect. Artistiek directeur van Amsterdam Sinfonietta, Candida Thompson, leidde het hele ensemble, maar het was interessant om te zien hoe het leiderschap door de groep zweefde, net zo intiem functionerend als bij een strijkkwartet, en hoe het koor goed functioneerde met oogcontact met elkaar, waarbij één sopraan de belangrijkste leider voor dat ensemble was. Beide groepen speelden met de verwachte virtuositeit in veel spannende delen van het werk. Climaxmomenten in de opening en het einde van Cum sancto spiritu staan in mijn geheugen gegrift.
Mijn grote zorg bij het laten uitvoeren van alle solo’s, kwartetten, etc. door leden van het koor is dat het hier duidelijk om operastemmen gaat. De discipline die de leden van het Kamerkoor zo goed laten horen is heel anders dan het vrij vloeiende vibrato en het rinkelende karakter van Rossini’s operastemmen, waarvoor de solopartijen duidelijk zijn geschreven. Het meest succesvol en overtuigend in dit opzicht waren de sopranen die het Crucifixus (Mónica Monteiro) en O salutaris hostias (Bobbie Blommesteijn) toegewezen kregen, en de mezzo (Eline Welle) die de meeste soloselecties van de avond zong, inclusief het afsluitende Agnus Dei. Haar zang en presentatie in het laatste deel waren hartverscheurend, hoewel je een grotere, Verdi-waardige stem zou kunnen wensen voor deze grote finale.
Speciale vermelding verdient Dirk Luijmes, wiens harmoniumspel de uitvoering zo bijzonder maakte. Niet alleen door de charmante kleur te geven die Rossini zich oorspronkelijk had voorgesteld, maar ook door de expertise in het hanteren van dit speciale instrument in het hele stuk, maar vooral in het lange Offertorium, dat ik nog nooit zo expressief, muzikaal en meesterlijk heb horen spelen. Bravo!
Verder lezen, luisteren en kijken
In 2022 maakte het Nederlans Kamerkoor grote indruk op Franz Straatman.
Martin Toet hoorde in 2021 een mooie uitvoering van de ‘oerversie’ van de mis.
Ook in deze versie uitvoering met het Groot Omroepkoor speelt Dirk Luimes harmonium.