Vox Luminis’ vocale Passie Sebastiani
Het is een waardevolle trend in concertzalen om met weinig bekende passiewerken Bachs iconische Johannes en Matthäus in bredere context te plaatsen. Zo’n terecht zonnetje op mindere goden leert ons hoe Johann Sebastian aspecten uit gevestigde tradities tot zijn sublieme synthese bracht. Het lot gaf één voorloper de profetische naam Johann Sebastiani. Diens Matthaüs-Passion (1663) ontvouwde afgelopen weekend in de meesterhanden van Vox Luminis fragiele, maar indringende zeggingskracht.
Johann Sebastiani was actief in Köningsberg, het destijds bij Pruisen horende huidige Kaliningrad. De primeur van lutherse koralen maakt zijn Matthäus tot cruciale schakel in een boog die tot de vierde eeuw terugvoert. Door geestelijken vertolkte ’rollen’ in passielezingen, gaandeweg muzikaal steeds meer opgeluisterd, boden eeuwenlang muziekdrama in embryovorm. In ons passie-gekke (en her en der opera-kritische) landje geldt nog steeds dat menigeen via Bach de weg naar het operahuis vindt.
Vox Luminis is groot pleitbezorger van 17e-eeuws Duits barokrepertoire en vergaart terecht lof voor hun collectieve, maar absoluut ook individuele vocale kracht. In het Seizoen Oude Muziek grepen de leden zaterdag in Amsterdam en zondag in Den Haag volop hun kansen met naast Jezus en Evangelist scherp getekende bijrolletjes. Zeker in vergelijk met de iets jongere Matthäus-Passion van Schütz, die alleen al door het a capella-karakter ouderwetser is, schreef Sebastiani zeer levendig voor stemmen.
Zijn orkest(je) deelde hij zoals later Bach in tweeën, met viola da gamba’s voor de Evangelist en violen voor Jezus. Zo zaten in het Haagse Amare vier gambaspelers rechts bij tenor Jacob Lawrence en twee violisten plus luitist links bij bas Sebastian Myrus. Centraal voor het orgel zong sopraan Tessa Roos de hoofdkoralen, het muzikale hart van dit werk vormgevend. Bij enkele koralen stapten drie sopranen naast en boven het orgeltje, om in een figuurlijk kruis Roos’ solo tot eendrachtig kwartet te maken.
Zulke visuele finesse in aanvulling op het musiceren komt vast op conto van Lionel Meunier, die met name in de tutti-delen als één van de tien in halfrond opgestelde zangers discreet leidinggaf. Doordat emotionele aria’s ontbreken zijn de volkskoren Sebastiani’s hefstigste momenten, soms opmerkelijk anders geaccentueerd dan Bach. Zo klonk het controversiële Sein Blut komme über uns hier wel sinister maar minder agressief, eerder aarzelend alsof de menigte haar bloeddorst direct al betreurt.
In de tegenover Bach fermere noten voor Jezus belichtte Myrus met trillingen op woorden als Verrat toch de gekweldheid die evangelist Mattheus benadrukt. De Duitse basbariton liet zijn warme timbre steeds doorleefder glanzen naarmate hij letterlijk en figuurlijk in hoger sferen geraakte. Meer als een spotlight dan stralenkrans fungeerden de twee sierlijke violen, die uiteraard zwegen bij Eli, Eli, lama asabthani? Met een prachtige dynamische spanningsboog gaf Myrus zijn laatste noten diepe lading.
Ook de gamba’s verstilden geregeld bij de meer introverte en pijnlijke vertellingen van de Evangelist. De Australische Jacob Lawrence heeft in mijn oren een baritonaal getinte natuurtenor, ongepolijst in de zin van eerlijk en vrij van maniertjes. Binnen oude muziek-grenzen is zijn dramatische potentie fors, maar de voordracht bleef waardig, bij de oudtestamentische profetieën zelfs plechtig. Toch kwam zijn emotie er bij vlagen heftig uit, haast alsof het hem overviel, wat de impact alleen maar vergrootte.
Veel Vox Luminis-leden konden hun sterke solistische ei even kwijt: André Pérez Muíño, bijna meer hoge tenor dan altus, als vertwijfelde Judas, ‘echte’ hoge tenor Philippe Froeliger als Petrus met van berouw bevende stem en specialist in hoge sopraanlijnen Zsuzsi Tóth met typerend licht-nerveus timbre als Pilatus’ angstige vrouw. Aan de landvoogd zelf leende Christopher Fischer een gloedvolle opera-achtige tenor, zelfgenoegzaam gebarend terwijl hij vorstelijk boven het orgeltje uittorende.
Toch eiste de stille kracht van de Zuid-Afrikaanse Tessa Roos alle aandacht op. Van het laatste koraal O Traurigkeit zong zij slechts begeleid door de vier gamba’s alle verzen, daarbij zonder spoortje ijdelheid met subtiele ornamenten variatie aanbrengend. Haar lieftallige geluid, kalme houding en lange losse lokken met middenscheiding wekten de indruk van een tijdreiziger uit een vervlogen wereld. Bij die observatie speelt me vast parten dat ik haar voorheen alleen in middeleeuws repertoire live hoorde…
Een dik uur duurde Sebastiani’s Matthäus, enerzijds taaier en minder luisterrijk dan Bachs complexe marathon, anderzijds met simpele middelen de luisteraar direct de lijdensgeschiedenis in slepend. Als toegift diende een requiem uit 1689 van Johann Caspar Kerll. Waar Sebastiani zijn broodheren in een brief inprentte hoe lang hij aan zijn Matthäus had gezwoegd, noteerde Kerll dat hij de dodenmis puur voor eigen zielenheil componeerde. Een mentaliteit weerspiegeld in het ouderwetse karakter ervan.
Heerlijk laveerde Vox Luminis tussen de weemoedige gamba-begeleide lijnen voor meer of minder stemmen. Het Dies Irae, door Gabriel Fauré en later ook door het Vaticaan geschrapt, gaf Kerll al een moderner, meer solistisch tintje met kansen voor specifieke stemkarakteristieken. Eén voorbeeldje: Christopher Fischer hanteerde in het Tuba Mirum zijn weldadig open tenor als de tekstuele bazuin. In februari ‘25 toert het ensemble voor Festival Oude Muziek met Purcells Fairy Queen, dat belooft wat!
Verder luisteren, kijken en lezen
Toch maar in Bach.Vox luminis zingt het motet BW 227 Jesu, meine Freude
In 2020 schitterde Vox lumnis in King Arthur van Purcell.